Een blinde vlek
Tragiek die zich binnenskamers afspeelt kan groter zijn dan op een slagveld. In de loopgraven is de rolverdeling in zekere zin helder: wie geweld verwacht, kan zich wapenen. Een kapotgeschoten been wordt verzorgd of geamputeerd, en de prothese of rolstoel bieden uitkomst, maar een liefdeloze jeugd achter de voordeur – geslagen, als slaaf gebruikt, wereldvreemd binnenshuis opgevoed – mocht mijn grootvader een heel leven achter zich aanslepen.
Er was geen mens die hem zag strompelen.
Ik doe mijn grootvader hier te kort – ieder mens is meer dan zijn trauma’s – maar over zijn jeugd en de geestelijke gevolgen daarvan, schreef hij een boekje, dat hij aan zijn kinderen gaf toen hij op zijn sterfbed lag. Hij voerde het op als bewijs van zijn eigen tekortkomingen als vader, het gestrompel waar zijn kinderen enkel de schaduw van zagen. Zijn boekje begint met de stellige woorden: ‘Wie na het lezen van dit werkje denkt dat de beschreven feiten bijeen zijn gefantaseerd door een geesteszieke moet ik erop wijzen dat er niets is verzonnen of verdraaid aan de beschreven toestanden en dat alles is gebaseerd op pure waarheid en werkelijk beleefde en zelf ondergane gebeurtenissen.’ En eindigt met de woorden: ‘Breng niets van dit schrijven buiten de zeer nabije familiekring’, en het dwingende verzoek om het na lezing te vernietigen.
Het werd niet vernietigd.
Het bleef bewaard.
Ik publiceerde het integraal in De geschiedenis van mijn sok, een boek over mijn familiegeschiedenis. Ik heb er niet aan getwijfeld om het te publiceren. Wellicht ben ik harteloos, maar er was al genoeg verzwegen door de jaren heen en ook dat had weinig goeds gebracht. Ik probeerde de waarheid recht te doen door schaamteloos – of eerlijk, maar dat is niet altijd hetzelfde – te werk te gaan, door als een buitenstaander naar mijn familie en eigen leven te kijken, door iedereen aan het woord te laten, en zijn of haar licht te laten schijnen. Het leek me het meest rechtvaardige om te doen. Of De geschiedenis van mijn sok geslaagd is als oprecht verslag, is aan anderen om te beoordelen.
Dat ik bij het openbaren van mijn familiegeschiedenis niet op luid applaus van familieleden zou hoeven te rekenen, werd snel duidelijk. Tijdens het onderzoek – het spreken met familieleden – diende zich het onvermijdelijke aan: ze spraken elkaar tegen en herinnerden zich de gebeurtenissen anders. De een was stelliger dan de ander. Sommigen noemden mijn grootvader een leugenaar. Een enkeling was opgelucht dat dit verhaal verteld werd. Anderen bleven zich schamen, werden kwaad, vonden dat ik te weinig context had aangebracht, wezen op mijn blinde vlekken. Meenden dat ik te veel nadruk op het leed legde. De ellende het zwaarst liet wegen. Ze noemden mij een leugenaar. Door één familielid werd de hoop uitgesproken dat ik me niet ging voortplanten.
Het verwijt was dat ik geen coherent verhaal vertelde, terwijl dat juist mijn uitgangspunt was geweest. Er is altijd meer dat je niet dan wel kunt waarnemen. Het voordeel, of nadeel, van schrijven is dat het zich in het beste geval onttrekt aan sociale conventies als schaamte. De schaamte komt pas later en zie je het best in de ogen van een ander, door de ogen van de ander.
Wie een half uurtje Dostojevski leest of naar zijn eigen gedachten luistert, kan niet anders dan tot de conclusie komen dat tegenstrijdigheid en grensoverschrijdende gedachten samenvallen met de menselijke natuur. De aangename moraal-loze vrijheid der geest: zoveel mensen, zoveel perspectieven en ongewenste fantasieën. Het is de vrijheid die je ook van literatuur moet verwachten, denk ik.
Dit essay is onderdeel van onze reeks Doe Het Toch Maar
Jonah Falke schreef dit essay voor Doe Het Toch Maar, een ILFU-reeks vernoemd naar het gelijknamige gedicht van Babs Gons. Over schrijven tegen de bierkaai, over trouw blijven aan je creativiteit ondanks de obstakels die het leven jouw kant opwerpt.
Meer essays in deze reeksDoor te schrijven ontstaat er een scheve machtsverhouding – dat moest ik de familieleden nageven. Het verhaal was niet meer van hen. Het staat gedrukt en de ander staat buitenspel. Toch had ik wel degelijk geprobeerd om met een zeker mededogen te schrijven. Wat daarbij hielp is ieder mens als het slachtoffer – of resultaat – van zijn eigen toevallige verleden te blijven zien. Niets ten nadele van de mens die louter glimlacht en de zonnige kant belicht, maar die kan beter salesmanager worden en geen schrijver. Ik zou liever een poging doen om te slagen als schrijver dan als ideale schoonzoon.
Een wetenschappelijke verklaring voor de tegenstrijdigheden van de geest – de verhalen die mensen van hun leven maken – vond ik op een heldere dinsdagmorgen in UMC Utrecht, in de spreekkamer van psychiater Jim van Os. Ik kwam er niet als patiënt – al weet je ook dat nooit zeker – maar om met Van Os te spreken over het vormgeven van de nieuwe geestelijke gezondheidszorg in Nederland. En zo geschiedde.
Tussen neus en lippen door leerde hij me ook het volgende over het bewustzijn. ‘De ervaring dat we ervaren, een ander kennen, is niet te verklaren door de wetenschap,’ zei hij. En ter verdediging van deze omgekeerde bewijslast: ‘Wat er in mentale ruimte gebeurt, is complex. Het heeft te maken met bewustzijn. En bewustzijn begrijpen we niet. Dat jij en ik praten en denken dat we contact hebben met elkaar. Dat ik me een voorstelling maak van jouw psyche en andersom. We hebben gewoon geen idee.’
Deze psychiater heeft het beste voor met de geestelijke gesteldheid van alle mensen, maar wie dit besef diep laat doordringen is snel rijp voor het gesticht. Want als alles om je heen – daar waar je grip op denkt te hebben, de relaties met je naasten en passanten – een luchtspiegeling wordt, lijkt alleen eenzaamheid nog een garantie.
Toen ik de spreekkamer verliet en de tram naar Utrecht Centraal nam, zag ik dat de meeste mensen het allemaal goed bij elkaar houden. Niet radeloos, huilend, schreeuwend op de grond lagen. Zich min of meer comfortabel voelden bij het beeld of verhaal dat ze van zichzelf of anderen hadden. Ik woog het verval misschien zwaarder, misschien was het beter om niet aan wegen te doen. Geen wedstrijd van het leed te maken, omdat ieder z’n portie krijgt, hoe klein of groot ook. Alleen al dat idee zou je milder kunnen maken tegenover de verschoppelingen om je heen, tegen dat wat je ziet als je in de spiegel kijkt.
Ik vermoed dat het louter om ‘de poging’ gaat bij een boek. De poging naar eer en geweten uitvoeren, zonder jezelf en de ander helemaal te willen en kunnen begrijpen. Subjectieve wetenschap bedrijven. Wat de functie van een weerbarstig verhaal vertellen is, weet ik niet. Soms hobbelt de moraal achter de feiten aan, maar je kunt er niet op gaan zitten wachten en hopen. Dat de waarheid te benaderen, maar nooit helemaal te grijpen is. Misschien is alleen een gek in staat zich los te zingen van zijn eigen verhaal, zichzelf te verliezen, te zweven en zo een grotere waarheid voor even helder te zien. Om vervolgens opgesloten te worden.
De ene enkele mens en zijn perspectief zou je de kleinste minderheid van allemaal kunnen noemen. En zoals het eerste artikel van onze grondwet betaamt, dienen minderheden beschermd te worden door de meerderheid. Schrijven als verdediging van het individu zien: dat idee bevalt me.
Al probeer ik een lans te breken voor de mens en dat enkele perspectief, het zou een blinde vlek zijn om daar al te prat op te gaan. Dit perspectief lijkt me de grootste tragiek van mijn grootvader. Zijn terecht misvormde beeld van zijn jeugd, het onbegrip waarom alleen hij als zwart schaap werd behandeld, in een verder keurig gezin. Het was een uiterst eenzaam perspectief. Op zijn sterfbed was hij bang zijn moeder tegen te komen in de hemel. Hij, die ene mens, met zijn kijk op de wereld, die het leven los moest laten, vol vrees, niet wetend wat daarna ging komen.
Hij geloofde alleen nog in God.