Misschien is dat wat kunstenares Aat Breur dreef, een andere vrouw over wie Cremers en Bergsma vertellen. Voor haar verzetswerk – het vervalsen van persoonsbewijzen en het vervaardigen van bommen – sturen de Duitsers haar naar concentratiekamp Ravensbrück. Daar legt ze de verschrikkingen van het kamp vast. Ze tekent er de dodenkar, die dagelijks de opgestapelde lijken door het kamp naar het crematorium transporteert. Een andere tekening toont een overvolle tent met vrouwen en kinderen, die later op transport gaan, de dood in. Weer een andere tekening laat een zieke vrouw zien, door twee mensen versleept in een oud kleed. Moeders met pasgeboren baby’s, die geen kans hadden te overleven. Ook deze tekeningen zijn getuigenissen, documenten die een ontvanger veronderstellen. Ik bekijk ze op de website van het Rijksmuseum. Ze vullen mijn scherm. Ik dwing mezelf ertoe de gezichten van de vrouwen te bestuderen, hun lichamen, hun ogen en wat ze zagen. Misschien richtte Aat zich tijdens het tekenen op iemand buiten haar wereld, aan de andere kant van de hel. Een jij. ‘Jij kan meer dan één betekenen. Jij kan betekenen: duizenden’, zegt Vanfred.
Alleen vertellen is niet genoeg. Het moet ook gehoord worden. Het verdrietige aan de verhalen in Verzetsvrouwen is dat in veel gevallen het verzetswerk van deze vrouwen wel uitgebreid gedocumenteerd is, door henzelf of door anderen, maar dat hun rol desondanks niet of slechts incompleet is opgenomen in de standaardwerken over de Tweede Wereldoorlog. Ze vertelden wel, maar er is onvoldoende naar deze vrouwen geluisterd. Met hun boek zetten Cremers en Bergsma dat onrecht recht.
Tegen het einde van de roman hapert Vanfred. Het vertellen doet haar pijn. ‘Eenmaal was genoeg: was eenmaal ook niet genoeg toen het allemaal gebeurde?’ En na de oorlog stopt Aat Breur haar tekeningen weg in een la. Ze wil er niet mee geconfronteerd worden. Pas als haar dochter er vijfendertig jaar later om vraagt, haalt ze ze tevoorschijn en treedt ze ermee in de openbaarheid.
Ook Vanfred gaat uiteindelijk toch verder, met ‘dit trieste en hongerige en smerige, dit hinkende en verminkte verhaal’. Opnieuw wekt ze een toehoorder tot leven. ‘Omdat ik je dit verhaal vertel, wil ik dat je bestaat.’ In het Engels staat het er sterker: ‘Because I’m telling you this story, I will your existence. I tell, therefore you are.’
Zelden heb ik me door een roman zo rechtstreeks aangesproken gevoeld. Vanfred beschikt dat ik besta. Dat ik haar getuigenis las, maakt mij tot haar getuige. Ze geeft me een rol in het verhaal, zeggenschap over het plot. Want wat doe ik met wat ze me heeft verteld?
‘Gewoon is waar je aan gewend bent.’ Ze criminaliseren mensen zonder papieren. Ze zien asielzoekers nauwelijks als mensen. Ze beperken trans personen in hun vrijheid. Ze nemen een loopje met de mensenrechten, met de rechtsstaat, met de democratie. Als we blijven getuigen en elkaar tot getuigen maken, elkaar steeds opnieuw vertellen, dit is niet gewoon, wen hier niet aan, dan kiezen we ervoor niet te negeren. Dan begint ons verzet.