Als Maria Farantouri begint te zingen lijkt het of de wind opsteekt. Van briesje tot storm, van lieflijk tot opzwepend, alles kan ze, maar altijd klinkt er dat grote melancholische ruisen in haar stem dat haar uit duizenden herkenbaar maakt. Ze is nog steeds, inmiddels op haar 74ste, één van de ‘grote stemmen’ van Griekenland, dat niet armzalig bedeeld is met zangeressen met warme volle stemmen. Denk maar aan Maria Callas – Maria Farantouri is wel ‘de Callas van de gewone man’ genoemd. Zij zingt geen opera’s maar liederen, aanvankelijk vooral heel veel politiek getinte liederen, protestsongs, geëngageerde muziek. Dat was gezien de tijd waarin ze begon te zingen niet zo vreemd: ze werd geboren tijdens de Griekse burgeroorlog die volgde op de Tweede Wereldoorlog, kwam tot wasdom in de jaren zestig toen de hele wereld protesteerde en de Grieken meer in het bijzonder omdat zij van 1967 tot 1974 onder een dictatoriaal kolonelsregime leden.
Het begin van de zangcarrière van Maria Farantouri (1947) is omgeven met romantiek en mythes. Ze viel al jong op door haar prachtige alt en ze was pas 16 toen de eveneens nog jonge Griekse componist Mikis Theodorakis haar een lied van hem hoorde zingen. Daar gaan twee verhalen over. Het ene luidt dat de componist zei: ‘Je bent geboren om mijn muziek te zingen’ en dat Farantouri daarop antwoordde ‘Dat weet ik’ en zo geschiedde. De andere versie is dat Theodorakis zei: ,,Van nu af aan zul je mijn priesteres zijn”. Toen iemand in een interview eens ongelovig aan Farantouri vroeg: ‘Zei hij dat écht?’ bevestigde ze dat zonder blikken of blozen. ,,Ja, ‘Je zult de priesteres van mijn werk zijn’ zei hij.’’
Grieken en mythes, dat zit wel goed.
En hoe dan ook: ze wérd zijn priesteres.
Wie het over Maria Farantouri heeft kan niet anders dan het ook over Mikis Theodorakis hebben. Ze waren muzikaal voor elkaar gemaakt (en verder ieder met een ander getrouwd).
Theodorakis overleed vorige zomer en in Griekenland werden drie dagen van nationale rouw afgekondigd. Het hele land zong weemoedig de liederen die iedereen zo goed kende. En niet alleen in Griekenland werden de liederen gezongen, over de hele wereld, zelfs in Nederland kon je op de radio in die dagen Theodorakis horen.
Zijn muziek heeft lang alles uitgedrukt waar Griekenland voor stond – buiten en binnen het land. Erbuiten was dat vooral de muziek voor de film Zorba de Griek die zijn sirtaki danst aan het Griekse strand. Zeg Griekenland en elke filmer zet meteen Zorba’s dans achter beelden van witte haventjes met blauwe luikjes en gekleurde bootjes.
Maar het is niet bepaald bij Zorba gebleven: de Mauthausen-cyclus (1965) ging de wereld over, aangrijpende liederen over iets waar je eigenlijk geen muziek over kunt maken: er wordt stem en muziek gegeven aan de slachtoffers van de jodenvervolging. Theodorakis kon het wel, bij de teksten van Iakovos Kampanelis, overlevende van Mauthausen. Het eerste en bekendste lied ervan heet ‘Hooglied’ (‘Asma asmáton’). Een fluit zingt een lieflijke melodie en een stem zingt mee:
Hoe mooi is mijn liefste
in haar daagse jurk
en met een kammetje in het haar –
niemand wist dat zij zo mooi was.
Meisjes van Auschwitz,
meisjes van Dachau:
hebben jullie mijn liefste soms gezien?
Wij zagen haar op een verre reis;
zij droeg haar jurk niet meer
noch een kammetje in haar haar.
Tekst gaat verder onder de video
Bekijk hier hoe Maria Farantouri eerder dit jaar viral ging in Griekenland toen ze Asma Asmaton (Hooglied) op de nationale televisie zong.
Het wordt steeds weer herhaald in een meeslepende, verdrietige en op een of andere manier zowel verheven als ingekeerde toon: niemand wist hoe mooi ze was, hebben jullie haar gezien? Maria Farantouri zingt het heel ingehouden, bijna lieflijk en het is een van de schrijnendste liederen die er bestaan. Liesbeth List zong het in Nederland, in 1967, met tekst van Lennart Nijgh.
En dan waren er dus de liederen over onrecht en onderdrukking, over het verlangen naar vrijheid en het vaste voornemen niet te buigen voor terreur. Farantouri zong ze met overtuiging. Theodorakis zelf werd tijdens de dictatuur gevangengezet in een bergdorp en zijn muziek werd verboden. Later mocht hij naar het buitenland vertrekken, maar zijn muziek bleef verboden – pas toen de kolonels weg waren kon iedereen ze weer uit volle borst zingen. De liederen die wij nu vrolijk lachend mee la-la-laën, zweepten destijds een publiek op tot revolutionaire gedachten, protesten, vrijheidslievende en anti-fascistische gevoelens.
Je hoort dat er niet altijd aan af. Een lied als ‘de lachende jongen’ klinkt opgewekt en opzwepend maar wie goed luistert hoort ergens in de tekst (van dichter Brendan Behan) wel het woord ‘fassistes’ – daar wordt gezongen dat de fascisten de lachende jongeman doodschoten. Die ‘fascisten’ slaat op het zogenaamde volksleger van de Griekse kolonels en de tekst refereert aan wat toen actuele gebeurtenissen waren.
Vanaf het begin zong Farantouri ook muziek van andere componisten, maar haar naam bleef toch onverbrekelijk verbonden met die van Theodorakis – ook nu hij dood is zingt ze zijn liederen. Hij kan haar niet meer dirigeren en we zullen nooit meer kunnen zien, zoals in het verleden zo vaak wél, hoe hij met zijn armen zwaaiend de muziek uit haar leek op te wekken, en hoe zij, die hinkend (ze heeft in haar jeugd polio gehad) het podium op was gekomen, daar stond als een rots en op het armzwaaien antwoordde met de ruisende kracht van haar stem.
Maar die stem is er nog, ongelooflijk maar waar. Ze zingt wat zachter, en misschien nóg wel ietsje lager, maar nog steeds waait de zeewind, alsof die nooit en nooit kapot te krijgen is.