‘Ik zou nog wat vaker een klap in mijn gezicht willen krijgen als lezer,’ aldus mijn redacteur na het lezen van mijn nieuwste hoofdstukken. Een klein anderhalf jaar schrijf ik nu aan mijn roman. Het plot heb ik grotendeels uitgedacht, ik weet hoe mijn hoofdpersonages zich bewegen en toch gaat écht vrijuit schrijven, zonder schroom of twijfel, niet bepaald zonder slag of stoot. Misschien is dat ook een illusie die ik mezelf hooghoud: als je weet welk verhaal je wil vertellen, dan gaat schrijven vanzelf. Ik wachtte het eerste schrijfjaar tevergeefs tot ik in een creatieve stroom raakte waarbij de woorden, originaliteit in vorm en inhoud, de juiste toon vanzelf kwam. Tot ik voelde: ah, dit is wat het moet zijn, nu is het waarachtig, vernieuwend en écht literair, ja, nu ben ik een echte schrijver. Dat is wat klappen uitdelen als schrijver inhoudt denk ik: je verrast de lezer, je verschaft nieuwe inzichten, creëert een werkelijkheid die anders is dan we al kennen, je prikkelt, ontwricht misschien zelfs.
Ik leg mezelf te veel wetten en regels op voor het beginstadium waarin ik nog verkeer met dit boek. Ik schrijf met recensenten en andere (belangrijke) lezers in mijn hoofd en ben bang dat mijn werk niet goed genoeg is, niet literair genoeg - wat dat dan ook precies moge betekenen. Ik dwarsboom mezelf met deze overtuigingen, maar ze komen natuurlijk ergens vandaan.
Als student Nederlands werd ik geacht vooral het werk van oudere, witte mannen te lezen. Ze waren vaak hoogopgeleid, intellectueel, bevoorrecht op verschillende manieren en schreven meestal over mensen uit hun eigen milieu. Of ze schreven op een neerbuigende of belerende wijze over De Ander (mensen van kleur, vrouwen, mensen uit lagere sociaalmaatschappelijke klassen). Toch waren het hun boeken die tot de literaire canon behoorden.
Als pas gedebuteerde in 2019, mijn eerste boek was een non-fictieboek, vroeg ik een literaire beurs aan bij een toonaangevend fonds voor het schrijven van een tweede werk, autofictie. De aanvraag werd afgewezen met als hoofdreden: je werk is niet literair genoeg, het had ook een artikelreeks in een tijdschrift kunnen zijn.
Afwijzing hoort bij het leven, zo ook als schrijver. Misschien was mijn idee niet goed uitgewerkt, misschien schortte het aan relevantie. Toch blijft de vraag der vragen zich nog met enige regelmaat aandienen: wanneer is iets literair genoeg? En waarom zijn het nog steeds voornamelijk dezelfde mensen die deze conventies in vorm, thematiek, opbouw, genre bepalen? Wat mij helpt, als ik weer eens vastloop in het schrijven en over bovenstaande vragen nadenk, me opwindt over het vaak nog beperkte frame waarbinnen literatuur mag bestaan, is het lezen van mensen die ook toe zijn aan verandering en hieraan bijdragen. Zoals Mojdeh Feili; hen betoogt in ‘Het is hoog tijd voor erotische literatuur’ dat het onterecht is dat erotica vandaag de dag door de gevestigde orde nog als minderwaardige literatuur wordt gezien. En geeft voorbeelden van gelaagde erotische verhalen waar ruimte is voor kwetsbaarheid, non-verbale consent en andere structuren dan de heteronormatieve en patriarchale die we ook in literatuur nog veelal gewend zijn. En Suzan Yücel schept in haar kortverhaal ‘Boze ogen’ deze week een realiteit waar verschillende wereldbeelden naast en met elkaar bestaan, vol zintuiglijkheid die je bijna kunt aanraken.
Wat mijn roman in wording betreft, het gaat gestaag inmiddels, het vrijer schrijven. Ik hoop dat ik met een volgende deadline mijn redacteur (en later ook andere lezers) gevoelsmatig, het is immers fictie, flink om de oren kan slaan met mijn pen. En mezelf vaker kan toestaan de stemmen van anderen los te laten, nog meer vertrouwen op mijn eigen toon, stem, verhaal. De grootste uitdaging als schrijver, denk ik. Maar wat is het heerlijk als het je lukt, al is het voor even.