Misschien een keer samenwonen
Een paar maanden geleden kwam mijn huisbaas langs om de stopcontacten te checken. Ik had daar niet bepaald zin in omdat het humeur van mijn huisbaas het best te beschrijven is als frisse tegenzin. Hij komt wel als er problemen zijn, daar hebben mijn huisgenoten en ik niks over te klagen, maar als hij er eenmaal is, doet hij geen moeite om te verhullen dat hij liever thuis was gebleven. Dit keer had hij een multimeter mee. Hij bukte neer voor het stopcontact en mompelde wat onbegrijpelijke dingen over wisselspanning voordat hij – totaal anders dan ik van hem gewend was – een persoonlijke vraag stelde.
‘Hey’, zei hij, ‘jij woont hier al een tijd he?’
Ik antwoordde dat het klopte. Vanaf mijn zeventiende tot nu, bijna tien jaar.
‘Dat is bijna een decennium’, zei hij, en even dacht ik dat hij het verkeerde woord gebruikte. Een decennium duurt toch veel langer? Een decennium is toch vooral een woord voor geschiedenisboeken en popencyclopedieën? Wat had dat te maken met de paar jaartjes dat ik hier een kamer huurde?
Maar hij had gelijk. Of je nou wil of niet: tien jaar is een decennium.
‘Ik vind het helemaal prima hoor’, zei mijn huisbaas, ‘maar wil je niet een keer ergens anders naartoe?’
Ik haalde mijn schouder op.
‘Misschien een keer samenwonen.’
‘Daar heb je wel een vriendin voor nodig.’
Hij zei het alsof ik dat zelf nog niet bedacht had.
‘Die heb ik’, zei ik.
‘Nou mooi’, antwoordde mijn huisbaas voordat hij met veel gekreun opstond, ‘dan hoor ik het vanzelf wel.’
De Australische songwriter Courtney Barnett was ook zevenentwintig toen ze Depreston uitbracht, een van de rustigste nummers van haar debuutalbum Sometimes I Sit and Think, and Sometimes I Just Sit. In het nummer volg je twee geliefdes die van plan zijn hun woning in de stad te ontvluchten. Ze zijn een leven vol bezoekjes aan veel te dure koffietentjes zat en willen in het slaperige Preston een nieuw leven opbouwen.