Het sprookje is een duister pad ingeslagen
Weinig albums zijn zo perfect als Joni Mitchells Blue (1971). Elk lied is een blauwdruk van emotionele intelligentie, verpletterende kwetsbaarheid en schaamteloze eerlijkheid. Nergens een misser, geen zinloze opvullingen, geen popachtige intermezzo’s. Wij luisteraars reizen door het hart en de buik van de liefde en al haar verleidelijke vormen tot we arriveren bij de laatste track: ‘The Last Time I Saw Richard’.
Een piano-intro die langer duurt dan we van intro’s gewend zijn lokt ons het lied in. Het voelt alsof we in een hotellobby zijn, waar een eenzame pianist haar tijd afwacht. Of misschien heeft Joni haar bandrecorder nog aanstaan in de studio, en pingelt ze richting een laatste melodie.
Dan begint ze.
1968: volgens vele historici een van de meest traumatische jaren van de 20e eeuw voor de Verenigde Staten. Het aantal jonge mannen dat naar de jungles van Vietnam is verscheept om daar te vechten en te sterven loopt in de honderdduizenden. Martin Luther King Jr. is vermoord en Detroit is, net als vele andere steden in het land, een strijdtoneel voor rellen. Twee maanden na de moord op MLK ziet Amerika presidentskandidaat Robert F. Kennedy neergeschoten worden. Nixon wordt president. De rellen zetten voort. Mijn – Amerikaanse – moeder is jong en werkt in NYC en slaapt onder haar bureau wanneer het te gevaarlijk is op straat om naar huis te gaan. Mijn ooms zitten in het leger. Mijn grootouders denken dat de langharige hippies gek zijn geworden, dat ze de waarden van het land dat zij in de Tweede Wereldoorlog zo hard verdedigd hebben verloochenen. Ze kopen geweren om zich te verdedigen tegen de echte en de imaginaire chaos. Het kasteel staat op instorten, het sprookje is een duister pad ingeslagen. Ontgoocheling woekert in elk deel van de samenleving. Het decennium van ‘Peace and Love’ maakt plaats voor de verbroken betovering van ‘the Me-decade’.
Beluister 'The Last Time I Saw Richard'
'The Last Time I Saw Richard' verscheen op het album Blue uit 1971.
We worden uitgenodigd het achtergrondgeluid uit te zetten en zien Joni, met Richard aan een bar in Detroit in ’68. Ze drinken en ze bitchen over de liefde, of beter gezegd, dat doet Richard. Hij berispt een jongere en naïevere Joni om haar romantische en kinderlijke opvattingen.
In de eerste akte belichaamt Joni alle eigenschappen die horen bij de jeugd: naïviteit, hoop, vertrouwen en de belofte dat de ware liefde zo tegen het lijf gelopen kan worden als je maar blijft zoeken. Ze is de geest van de jaren zestig. Tussen 1968 en het uitbrengen van Blue in 1971 heeft Joni zich vrij letterlijk de liefde in geworpen. Ze woonde samen met Graham Nash in de canyons van Los Angeles, is de oceaan overgestoken naar Griekenland in het voetspoor van een ‘redneck on a Grecian isle’ (van het nummer ‘Carey’ op hetzelfde album) en is halsoverkop verliefd geworden op James Taylor, die op het punt stond op grote schaal door te breken. Ze bracht het album tegen het eind van hun relatie uit, en de liedjes weerspiegelen het vuur en de smart die het hart kunnen verteren.
In de tweede akte moet Richard ervan overtuigd worden dat zijn cynisme slechts tijdelijk is. Zijn ogen weerspiegelen misschien graftombes, maar de nummers die hij op de jukebox uitkiest verraden dat hij het hart van een dromer heeft: ze verhalen van een ‘love so sweet’. Joni ziet zijn melancholie als een fase, en dringt er bij hem op aan dat hij weer overeind krabbelt en terugkeert naar de arena. Voor haar is de daad van het romantiseren van zijn pijn bewijs dat hij nog in de liefde gelooft. Ze probeert hem te redden van een val tot cynisme, ouder worden en opgeven.
‘Moon eyes’ en ‘tomb eyes’ staren elkaar aan weerszijde van de tafel aan met indringende blik aan en drinken. Een perfect gecast barmeisje in visnetpanty en vlinderdas verschijnt ten tonele en vraagt hen af te ronden omdat ze gaan sluiten. We kunnen ons voorstellen dat ze het allemaal al vele malen gezien heeft, deze dromers en dronkaards. Ze zijn niets meer dan twee nieuwe figuren in een cast van clichés en een obstakel op haar weg naar huis.
De derde scène begint met een verwoestend simpele beschrijving:
Op het eerste gezicht is dit het toonbeeld van de American Dream. Richard is opgegroeid met de beelden op tv van Donna Reed als ultiem voorbeeld van de perfecte huisvrouw die haar echtgenoot voldaan houdt met zijn pantoffels en een stevige borrel na een lange werkdag. Haar beloning voor zijn tevredenheid is een moderne keuken met glanzende nieuwe apparaten: de Goede Huisvrouw Trofee. Hij brengt het brood op de plank, zij dient, en iedereen stopt zijn gevoelens ver onder in zijn glas weg. Dit voorstedelijke leven van de middenklasse is de pot goud aan de voet van de hardwerkende, godvrezende regenboog, maar voor Joni is het een nachtmerrie.
Richard is bezweken. Hij neemt genoegen met normaal en heeft opgegeven. Hij is getrouwd met een pop, een koud en gecontroleerd toonbeeld van het vrouwelijke ideaal die met haar schaatsen figuren in het ijs snijdt. We kunnen het haarscherp voor ons zien: het hippiemeisje met de gitaar en de geschaafde knieën, nijdig over de vernedering van dit alles.
Joni’s stem breekt bijna bij de woorden die volgen:
Nu is zij degene die haar wonden likt en het verlopen van de tijd beklaagt in een donker café. Camelot has ended. Another one has bitten the dust. Maar Joni eindigt het lied – en het album – ongenaakbaar.
Hoop is de staf voor ware dromers. Als ze maar lang genoeg in de schaduw van die dronken pijn blijft, kan ze eens weer verrijzen, de wereld in, gehavend maar niet verslagen. Lang leve de songwriters die keer op keer hun hart aanbieden in de strijd des levens, met alle pijn die daarbij komt kijken.