In juli 2021 verscheen het onderzoek Slavernij en de stad Utrecht waaruit de wijdvertakte betrokkenheid van de stad bij de slavenhandel en slavernij bleek. Ook was er een hoofdstuk gewijd aan Belle van Zuylen, de naamgever van de lezing waarmee het ILFU vandaag van start gaat. De onderzoekers toonden in hun onderzoek aan dat Van Zuylen leefde van familiekapitaal dat voor een groot deel was belegd in koloniale ondernemingen waar slavernij aan de orde van de dag was. Bovendien zou Van Zuylen zich niet kritisch over de slavernij hebben geuit. Literatuurwetenschapper Christiane Solte-Gresser deed twee jaar geleden al onderzoek naar de roman Drie vrouwen, waarin Van Zuylen de koloniale thematiek aan de orde stelt, onder meer in het hoofdstuk Het verhaal van Constance. Solte-Gresser: "Dat leidt tot een belangrijk probleem dat een grote sociaal-politieke en morele actualiteit heeft, namelijk de kwestie van materiële en symbolische schadeloosstelling. Met haar uit de koloniën meegenomen vermogen kan Constance niet meer naïef en zonder scrupules omgaan, aangezien ze weet heeft van het bloed dat eraan kleeft. Het verleden reikt onverbiddelijk tot in het heden, het eigen gedrag kan, zoals wordt gezegd, ook ongewild en zelfs onbewust ‘de meest afschuwelijke gevolgen’ bewerkstelligen."
Sporen van slavernij in Belle van Zuylens Geschiedenis van Constance
Christiane Solte-Gresser
Vertaald uit het Duits door Jaap van Vredendaal en uit het Frans door Rudi Wester
Ter inleiding: revolutie – slavernij – vertellen
In 1795, kort na de Franse Revolutie, begint Belle van Zuylen (of Isabelle de Charrière, zoals ze na haar huwelijk heette) aan een romanproject dat in menig opzicht interessant én actueel is.
In de roman Trois femmes (Drie vrouwen) draait het om de idealen van de Franse Revolutie, dat wil zeggen: om de vrijheden, grenzen en plichten van een verlicht humanisme. De roman werpt de vraag op of deze idealen betrekking hebben op zowel mannen als vrouwen en of ze in gelijke mate gelden voor Europese burgers en Caraïbische slaven. Het gaat ook om grenzen en het overschrijden van grenzen: om vluchten, om asiel en om de daarmee gepaard gaande culturele conflicten en kwesties van nationale, politieke, seksuele en taalkundige identiteit. De grenzen die worden verkend en besproken liggen tussen Frankrijk en Duitsland, maar ook tussen Europa en het Caraïbisch gebied. De gebeurtenissen spelen zich echter niet af in Haïti, zoals in de literatuur van die tijd vaak het geval was, maar op Martinique, vooral in de stad St. Pierre en op de naburige suikerrietplantages. Daarbij zijn het niet alleen mensen die zich verplaatsen, ook brieven en ideeën circuleren voortdurend, wat een typisch kenmerk is van de roman uit de late Verlichting. Het zijn echter vooral de personages, hun onderlinge betrekkingen en de daarmee samenhangende vertelsituatie die de roman en het vervolg daarop maken tot een plaats van intensief debat over verlichte ideeën.
Opmerkelijk is ook dat literatuur en literaire kennis een centrale plaats in het verhaal innemen. De roman gaat niet alleen over boeken en het lezen van boeken, maar de personages werken bijvoorbeeld ook gezamenlijk aan een lexicon, een ‘woordenboek op het gebied van politiek, zeden en platteland’, dat deel uitmaakt van een omvangrijk pedagogisch project, gericht op sociale hervormingen, en op zijn beurt een onderdeel is van de roman. Omdat men pas net begonnen is met het lexicon, worden ook andere personages gevraagd om mee te schrijven en mee te discussiëren – een uitnodiging die zich daarmee ook richt tot de lezers van de tekst. Het is een uiterst expliciete enscenering van literatuur als plaats van collectieve kennis die binnen een grensoverschrijdend netwerk wordt opgedaan.
Trois femmes creëert en weerspiegelt bovendien wezenlijke functies van het vertellen van verhalen, een aspect dat met name voor het slavernijdebat relevant is: het vertellen van persoonlijke levenservaringen, levenscrises en levensgeschiedenissen. Doel van dit artikel is na te gaan hoe het gesprekken-voeren, het zijn-stem-laten horen en de soms pijnlijke confrontatie met de eigen geschiedenis in de roman tot verhaal worden geconstrueerd. Daarbij staan drie vragen centraal: Op welke wijze hangt de behandeling van de slavernij samen met het gekozen vertelperspectief en vertelniveau? In hoeverre is de geschiedenis van Fransen die vanwege de revolutie naar andere Europese landen zijn gevlucht verbonden met de slavernij in de Caraïben? Welke consequenties trekken de personages daaruit als het gaat om hun zelfbeeld en wereldbeeld? De nu volgende bespiegelingen gaan uit van de hypothese dat de roman kan worden beschouwd als een verhaal uit de Verlichting over het overdragen van kennis door vertellen. Juist met betrekking tot de slavernijthematiek breekt de roman in de context van een publiek-politiek Verlichtingsdiscours een lans voor kennis door persoonlijke ervaring. Daarmee wordt invulling gegeven aan het ‘weten van de literatuur’, dat Roland Borgards onderscheidt van het ‘weten in de literatuur’ en de ‘wetenschap als literatuur’. Uiteindelijk is het ook de bedoeling inzichtelijk te maken hoe de tekst als een specifieke vorm van wereldliteratuur kan worden gelezen, waarbij ‘wereld’ staat voor ‘leefwereld’.
Om te beginnen moet worden opgemerkt dat deze roman van Belle van Zuylen hoogstens indirect gaat over een ‘echte’ slavenopstand zoals de bekende historische opstand in Haïti. De sociaal-politieke bespiegelingen van de personages hebben echter wel degelijk betrekking op specifieke historische conflicten, zoals de conflicten tussen plantagebezitters, handelaren en slaafgemaakte arbeiders die in de late jaren tachtig van de achttiende eeuw met name op Martinique het karakter aannamen van een burgeroorlog. In eerste instantie verhaalt de auteur in haar romanvervolg echter over een kleine, in zekere zin persoonlijke opstand van een tot slaaf gemaakte vrouw: In de ‘Histoire de Constance’ probeert de slavin Bianca haar meester met een mes dood te steken. Ze wordt aangeklaagd wegens poging tot moord en onmiddellijk daarna terechtgesteld. De impact van deze gebeurtenis kan echter alleen worden begrepen wanneer preciezer wordt nagegaan op welke wijze en op welk niveau dit wordt verteld en welke rol het personage Bianca in het totale romanproject inneemt.
Centraal in deze slavengeschiedenis staat namelijk niet zozeer de gebeurtenis zelf. Ook gaat het nauwelijks om de onvrije status van Bianca. De tekst draait veeleer om de verwevenheid van individuele onwetendheid en schuld en de gevolgen van de gebeurtenis op de lange termijn, die ook voor de latere generaties nog merkbaar zijn. Dit hangt samen met de fundamentele literaire intentie van de auteur. Het doel van de roman, en dat geldt overigens voor het hele oeuvre van Belle van Zuylen, is het doorgronden van de vaak problematische grenzen tussen theorie en praktijk door systematisch de marges tussen abstract, filosofisch en sociaal-politiek denken en persoonlijke ervaring te verkennen.
Drie vrouwen, Vervolg op Drie vrouwen, Geschiedenis van Constance: het romanproject
Het romanproject van Belle van Zuylen heeft een complexe structuur, waardoor de slavernijthematiek die erin verwerkt is gemakkelijk over het hoofd kan worden gezien. De eigenlijke roman Trois femmes bestaat uit twee delen en wordt verteld op drie niveaus. In het tweede deel (Seconde partie) wordt het verhaal voortgezet in briefvorm. Daarop sluit dan het vervolg aan met de titel Suite des Trois femmes, dat behalve uiteenzettingen over literatuur en politiek ook de door twee stemmen vertelde ‘Histoire de Constance’ bevat. De auteur presenteert hier dus een verhaal met diverse lagen, waarin verschillende stemmen met elkaar worden verstrengeld. De afzonderlijke niveaus worden bovendien met elkaar verbonden door parallelle verhaallijnen, symmetrie in de relaties tussen personages en terugkerende motieven. De eerste twee delen van de roman worden in 1795 in eerste instantie gepubliceerd in een Duitse vertaling door een uitgever in Leipzig. Later verschijnt de oorspronkelijk Franstalige roman bij een Zwitserse uitgeverij, maar wel in een versie die tegen de wil van de schrijfster duidelijk is ontdaan van haar politiek en moreel scherpe kanten. De Suite des Trois femmes daarentegen, die Belle van Zuylen kennelijk tussen 1795 en 1799 heeft geschreven, blijft tweehonderd jaar lang ongepubliceerd totdat dit vervolg uiteindelijk in de jaren tachtig van de twintigste eeuw een plaats krijgt in de tiendelige Nederlands-Zwitserse uitgave van de verzamelde werken. Nog steeds geniet deze tekst maar weinig bekendheid.
Het ontstaan van Trois femmes kan niet los worden gezien van de toenmalige discussies rond het vraagstuk van de plicht, die Immanuel Kant met zijn Kritiek van de praktische rede had aangezwengeld. In de literaire salons wordt vooral gediscussieerd over Kants categorische imperatief en precies dat principe vormt het vertrekpunt en het kader van de roman. De vertelde gebeurtenis is namelijk ingebed in een filosofisch salongesprek tussen een Kantiaan, een Duitse barones, een theoloog en de Abbé de la Tour, die de aanwezigen informeert over de migratiegeschiedenis van de drie vrouwen die tijdens het Schrikbewind van Frankrijk naar Duitsland vluchten. Zoals Belle van Zuylen zelf zegt, wil zij met de roman Kants morele wet op de proef stellen, omdat zij de categorische imperatief uiteindelijk te abstract, te wereldvreemd en te absoluut vindt en daardoor niet verenigbaar met de praktische realiteit van het leven.
Het is haar in Trois femmes te doen om het integreren van ethische vraagstukken in het dagelijkse leven van de drie in ballingschap levende vrouwen, die met heel concrete morele problemen worden geconfronteerd. Ze heeft, zo schrijft Belle van Zuylen in een brief aan Chambrier d’Oleyres van 13 oktober 1797, ‘een kleine verhandeling over de plicht’ geschreven,
'die in een daad omgezet wordt of veeleer duidelijker wordt door een daad. We pretenderen zeker geen voorbeelden ter navolging te geven, maar alleen maar vergeeflijke onvolkomenheden en zwakheden te laten zien die niet verenigbaar zijn met een idee of een gevoel van plicht en deugdzaamheid bij de persoon die eraan schuldig is of ervan beschuldigd kan worden.'
Hoofdpersonen in het verhaal van de Abbé zijn de onervaren en wat preutse Emilie, een aristocratisch weeskind, haar praktisch ingestelde, edelmoedige kamenier Joséphine en Constance, een weduwe die een schat aan levenservaring, een aanzienlijk vermogen en veel empathie bezit. Zij vinden asiel in een dorp in Westfalen, waar zij steeds meer integreren met de plaatselijke bevolking. De Abbé de la Tour, de verteller van de roman, was in dit Westfaalse dorp lange tijd te gast en doet de aanwezigen in de salon nu verslag van zijn ervaringen aldaar, bijvoorbeeld hoe de kleine dorpsgemeenschap geleidelijk steeds groter wordt, totdat er ten slotte een gemeenschappelijk, op sociale hervorming gericht onderwijsproject ontstaat.
In het middelpunt van de roman staan de talrijke morele dilemma’s waarin de drie gevluchte vrouwen verzeild raken. Aan de hand van deze situaties laat Belle van Zuylen zien dat de morele wet van Kant niet zonder meer in het concrete leven van alledag kan worden toegepast zonder op haar beurt in conflict te komen met de behoefte aan empathie, verdraagzaamheid, solidariteit en eerbied voor de individualiteit van de ander. Het gaat bijvoorbeeld over nationale stereotyperingen en vooroordelen van Fransen en Duitsers ten opzichte van elkaar, om het verschil tussen de seksen, dat, aldus de gedecideerde mening van Constance, voortdurend misbruikt wordt om de patriarchale machtsverhoudingen te bestendigen, of over het verband tussen integratie en onderwijs. Er wordt gedebatteerd over fundamentele pedagogische kwesties, zoals over de vraag of op de pas opgerichte school werkelijk alleen de oudste zonen van de gezinnen uit het dorp onderwijs mogen volgen, of over de vraag in hoeverre een nieuwe uit Nederland overgekomen onderwijzer die een overtuigd atheïst blijkt te zijn, kan worden gehandhaafd zonder ophef bij de ouders te veroorzaken. Door telkens voor elk probleem een pragmatische oplossing te vinden ontstaat er uiteindelijk een geheel eigen moreel concept, dat consequent de subjectief verworven levenskennis plaatst tegenover de moraalfilosofie van Kant.
Al die incidentele sporen van de familiegeschiedenis van Constance leiden ten slotte naar het thema van de slavernij in de overzeese gebieden.
Zulke dilemma’s en de onconventionele manier waarop ze worden opgelost zijn voor de slavernijthematiek vooral relevant omdat stellingen, concrete voorstellen en experimenten vrijwel altijd afkomstig zijn van Constance, de oudste van de drie vrouwen en tot op dit moment in het verhaal de enige creoolse in de vertelde wereld. Dat de aandacht van de lezer op deze wijze wordt gericht op Constance als identificatiefiguur, komt niet alleen door haar zelfbewuste onverschrokkenheid, retorische esprit en enorme mensenkennis, maar ook omdat er steeds weer wordt gezinspeeld op een pijnlijk verleden, op een levenservaring die dieper en verder reikt dan die van de anderen, met name de mannelijke personages in de roman.
Al die incidentele sporen van de familiegeschiedenis van Constance leiden ten slotte naar het thema van de slavernij in de overzeese gebieden. Dat gebeurt echter niet rechtstreeks. Het vraagt de nodige volharding van de lezer om deze sporen te kunnen volgen en ze überhaupt als verwijzingen naar de slavernijproblematiek te kunnen herkennen. Na de twee delen van Trois femmes moet de lezer zich in de Suite des Trois femmes twee nieuwe vertelniveaus eigen maken, om ten slotte het personage te volgen naar werelden die historisch en geografisch ver van ons zijn verwijderd: de persoonlijke familiegeschiedenis gaat twee generaties terug en loopt tot de Franse Revolutie; de geschiedenis van de slavernij in de Caraïben speelt in het Verre Westen op de kleine Antillen.
Slaven – sporen – vertellen: de ‘Histoire de Constance’
Hoe krijgt de slavengeschiedenis een plaats in de handeling? Wanneer het Engelse leger Westfalen binnenmarcheert en de ballingen die de revolutie zijn ontvlucht opnieuw gevaar lopen, nemen Constance en Emilie de wijk naar het stadje Celle. Door een onverwachts opduikende vicomte, die familie is van Emilie, wordt de hervonden rust echter verstoord. Constance kent hem ook en hij lijkt bij haar traumatische herinneringen op te roepen. Op dat moment gaat de Suite des Trois femmes over in de ‘Histoire de Constance’. Door het onverwachte bezoek komt het verleden, dat tot dan toe door het personage was verdrongen en door de auteur was versluierd, namelijk het vertelde heden binnen en laat zich niet langer bedwingen:
'Als jullie willen, zegt Constance, zal ik jullie alle drie mijn geschiedenis vertellen, maar die is erg lang. Bovendien is het aannemelijk dat mijn herinneringen onstuimig en chaotisch zullen zijn, omdat ze zo lang in mijn hersenpan opgesloten gezeten hebben. Ik voorzie verwikkelingen, uitweidingen, en ik vrees dat mijn toehoorders enorm verveeld zullen raken […].De volgende dag al smeekten wij Madame de Vaucourt (= Constance) om haar belofte gestand te doen […]. Onze aandacht was intens, en nooit heeft een verhaal diepere indruk gemaakt.'
Natuurlijk gaat het bij deze passage, waarmee een nieuw vertelniveau wordt geïntroduceerd, om een klassiek verhaalbegin, dat niet alleen een functie heeft voor de toehoorders in het verhaal, maar vooral voor de lezers van de roman. Tegelijkertijd moeten we dit begin ook begrijpen als een uitspraak over de poëtica van het werk. Het is opvallend hoezeer de daad van het vertellen zelf tot onderwerp wordt gemaakt, vooral waar het gaat om de uitzonderlijke emotionele toestand van de spreekster.
Pas op deze plaats last de vertelster de eigenlijke slavengeschiedenis in, waarbij de oom persoonlijk is betrokken: hij is de slavenhouder die in zijn jonge jaren bijna door zijn slavin Bianca was doodgestoken.
Die dreigt ook zijn weerslag te hebben op de toehoorders, van wie sommige op hun beurt het woord nemen, omdat ze direct in het verhaal verwikkeld zijn. De ‘verveling’, ‘verwikkelingen’ en ‘uitweidingen’ hebben niet alleen betrekking op de aangekondigde ‘Geschiedenis van Constance’, maar slaan ook op de kronkelweg waarop de lezers van het boek het personage tot hiertoe zijn gevolgd. Met het eind van het boek in zicht bevinden wij ons nu, wat de chronologie van de gebeurtenissen betreft, aan het begin van het verhaal: de kinder- en jeugdjaren van Constance en de geschiedenis van haar ouders.
Ook op dit vertelniveau wordt dus een schijnbaar vreedzame beginsituatie verstoord door personages die reizen en meestal op de vlucht zijn. En ook hier vinden de grensoverschrijdingen plaats in verschillende tegengestelde richtingen. In Bordeaux infecteert de oom met zijn ongeluk het gezin dat hem opneemt. Niet alleen hij, maar ook de moeder sterft van verdriet. Constance blijft met haar nichtje alleen achter. Pas op deze plaats last de vertelster de eigenlijke slavengeschiedenis in, waarbij de oom persoonlijk is betrokken: hij is de slavenhouder die in zijn jonge jaren bijna door zijn slavin Bianca was doodgestoken. Omdat hij Bianca hartstochtelijk liefhad, bij haar een (buitenechtelijk) kind had verwekt, maar haar tegelijkertijd niet wilde vrijverklaren, bevond zij zich in een staat van voortdurende vernedering. De situatie werd nog verergerd door de affaires van haar maître en de bijkomende uitbuiting van Bianca door zijn minnares.
De met Bianca concurrerende maîtresses zijn afkomstig uit Europa en ontpoppen zich als door de beschaving bedorven, kokette en corrupte toneelspeelsters. De roman stuurt de sympathie van de lezer dus duidelijk in een bepaalde richting. Geheel in de geest van die tijd wordt hier voortgeborduurd op Montaignes ‘nobele wilde’ en wordt de natuuropvatting van Rousseau – waarover door de personages in de roman overigens ook wordt gediscussieerd – geïntegreerd in de wijze waarop de personages worden uitgebeeld: Bianca, de ‘belle negresse’, gaat in haar exotische natuurlijkheid door voor buitengewoon aantrekkelijk, niet door de beschaving verpest en daardoor op onbedorven wijze goed. De oom wordt door de vertelster als niet minder goedmoedig gekarakteriseerd, maar wel als ‘de slapste man op aarde’. Pas wanneer zijn geliefde slavin en moeder van zijn dochter als gevolg van zijn eigen weifelachtigheid ter dood wordt gebracht, doorziet hij zijn lafheid en zijn egocentrisme dat blind is voor het lot van anderen. Hij gaat te gronde aan de nu niet meer af te wentelen schuld aan de dood van zijn geliefde, waaraan hij bovendien steeds wordt herinnerd door zijn dochtertje, dat nu halfwees is.
Aansluitend volgt een andere belangrijke uitspraak van Constance over het vertellen van haar eigen levensgeschiedenis, die in vergelijking met de eerder geciteerde passage een omgekeerde functie heeft: voor Constance was het spreken een noodzakelijke daad om zichzelf met het eigen verleden te confronteren. Door haar stem te laten horen verschaft ze zich de mogelijkheid haar eigen verstrikt-zijn in de geschiedenis te onderkennen en – door het tegenover anderen uit te spreken – ook te accepteren als een niet meer goed te maken feit. Wat haar oom en Bianca’s vroegere meesteres betreft zijn het echter juist het niet-spreken, het verzwijgen en het ontwijken van de pijnlijke gebeurtenissen en verzuimde handelingen die uiteindelijk als oorzaak voor zijn zielenleed worden aangemerkt:
'Er was geen enkele verzachtende omstandigheid aan te voeren voor haar onnoemlijk leed.[…]. Bianca, haar pijn, haar misdaad en haar dood werden weerspiegeld in het gelaat van die twee ongelukkigen. Hun lippen waren op elkaar geknepen. Ze durfden hun stem niet te laten horen uit angst dingen te zeggen en te horen die hun ziel doorkliefd zouden hebben. […]. Sindsdien onderdrukten zij de verwijten waarvan hun hart overliep; en dit niet zozeer uit medelijden voor de ander als wel om henzelf (zichzelf?) te sparen.'
Twee jaar later wordt Constance op veertienjarige leeftijd uitgehuwelijkt aan haar op geld beluste voogd, die net uit Martinique is gekomen. Opmerkelijk genoeg waarschuwt een vrouwelijk familielid het jonge meisje reeds op dit moment dat zij zich tegenover haar egoïstische echtgenoot niet moet gedragen als een slavin, tegen hem moet opstaan en desnoods ook zijn dood op de koop toe moet nemen. Haar wordt dus aangeraden om zonder pardon en zo nodig met geweld in opstand te komen tegen haar echtgenoot, wat opvallend veel gelijkenis vertoont met het gedrag van de echte slavin jegens haar gebieder en geliefde. De parallellen zijn duidelijk: of het nu de huwelijkse staat of de slavernij is, beide vrouwen zitten gevangen in een hiërarchisch machtssysteem met een duidelijke rolverdeling, de behoeften van beide vrouwen worden genegeerd, beide worden voortdurend blootgesteld aan vernederingen en beide kunnen aan deze maatschappelijk geïnstitutionaliseerde onderdrukking slechts ontkomen door een strafbaar feit te plegen.
Wat betekent dit nu voor het vertellen over slavernij en de daaraan verbonden traumatische conflicten? In hoeverre is de Franse Revolutie verweven met de ‘opstand van de anderen’?
De volgende stap in het verhaal is dat de nieuwe echtgenoot zijn bruid meeneemt naar de Caraïben, waardoor Constance wordt gescheiden van haar nichtje, het verweesde slavenkind. Tijdens de overtocht heeft Constance een onschuldige flirt met een officier, wat leidt tot een catastrofe met dodelijke afloop. Ook deze gebeurtenis vertoont diverse thematische en structurele parallellen met de terechtstelling van de slavin Bianca: de echtgenoot daagt de officier uit tot een duel, de officier probeert zich hieraan te onttrekken, maar doodt zijn uitdager uiteindelijk toch uit noodweer.
Daarmee heeft Constance indirect inderdaad gevolg gegeven aan de raad om haar echtgenoot te vermoorden en is ze medeschuldig aan zijn dood, ook al heeft zij, evenals Bianca, de daad niet zelf voltooid.
De conflictueuze beginsituatie ontketent dus beide keren een verouderde, historisch gezien bijna afgeschafte rechts- en machtsopvatting, die onvermijdelijk dodelijke gevolgen moet hebben. In het eerste geval treedt de meedogenloze wet van de koloniale logica in werking, volgens welke pogingen tot verzet van slaven onmiddellijk met de dood worden bestraft. Op het tweede geval zijn het idee en de praktijk van aristocratische eigenrichting van toepassing, volgens welke gekwetste mannelijke trots ook met de dood moet worden gewroken.
Dit verhaal vol schuldbeladen verwikkelingen, die vergezeld gaan van murw makende gewetenswroegingen, krijgt in het verloop van de tekst nog een extra dimensie. Zoals oplettende lezers al lang hebben voorvoeld is de genoemde officier dezelfde persoon als de vicomte die het gezelschap in Celle bezoekt. Constance vertelt dus niet alleen haar eigen geschiedenis, maar ook die van de bezoeker, de scheepsofficier van die dramatische overtocht naar de Caraïben. Van belang voor onze vraag hoe op passende wijze over slavernij kan worden verteld is een plotselinge wisseling van de sprekersrol: Constance dwingt de vicomte op het beslissende moment het relaas voort te zetten en het verhaal af te maken. De eigenlijke toedracht, het doden van de echtgenoot door de officier, moet dus worden verteld door degene die er uiteindelijk verantwoordelijk voor is en sindsdien net zo wordt geplaagd door gewetenswroeging als de hoofdpersoon:
'Denkt u dat het mij gemakkelijk afging om al dit buitensporige geweld, dat geleid heeft tot deze scene, in mijn herinnering terug te roepen? Wij kunnen ons het verleden niet herinneren. Verzacht mijn gewetenswroeging, overwin wat ik uw lafheid durf te noemen, en vertel ons een verhaal waarvan de overbekende details u bij iedereen zullen vrijpleiten en die ook uzelf van alle blaam zullen zuiveren. Als u tenminste toen even redelijk was als u nu gevoelig bent.'
Uiteindelijk, zo motiveert de spreekster de schildering van het voorval door twee vertellers, is het verzwijgen ervan veel zwaarder dan voor zichzelf schuld te bekennen. Door deze vorm van zelfconfrontatie dienen zich immers nieuwe handelingsperspectieven aan en kan het eigen levensverhaal autonoom worden voortgezet. Daarvoor moet men echter wel eerst de eigen rol in dat verhaal doorzien en door de daad van het vertellen afstand scheppen om zo de verstrekkende gevolgen van conflicten uit het verleden te kunnen herkennen:
'Sinds ik u weer ontmoet heb (zegt Constance in Celle tegen de vicomte) en sinds uw verhaal ben ik verdoemd, terwijl ik mijzelf lange tijd als vrij van schuld beschouwde. Pijnlijk heb ik moeten constateren dat geen enkele stommiteit vergeeflijk is, en dat onze kleinste fouten afschuwelijke gevolgen kunnen hebben. Mijn nicht, de regels, mijzelf, mijn gedrag: al die dwaasheden, al die roekeloosheden schijnen mij vandaag aan de dag crimineel toe.[…]. Maar wij kunnen het verleden niet herinneren.'
4. Verzwijgen – bevragen – verantwoorden: kennis door dialoog
Wat betekent dit nu voor het vertellen over slavernij en de daaraan verbonden traumatische conflicten? In hoeverre is de Franse Revolutie verweven met de ‘opstand van de anderen’? Duidelijk is in elk geval dit: Bianca komt nergens in het verhaal zelf aan het woord. Er wordt haar één enkele zin in de directe rede in de mond gelegd. Gezien de puntige formulering en de retorische gevatheid moet die zin echter worden toegeschreven aan Constance, die het verhaal van Bianca immers achteraf vertelt en geen getuige is geweest van wat haar moeder tegen haar (half)nichtje heeft gezegd. Afgezien van deze paar regels worden de gedachten van Bianca uitsluitend in de indirecte rede of samenvattend weergegeven. De slavin heeft dus – en dat zal nauwelijks verbazing wekken – geen eigen stem. Dat in haar plaats iemand anders over haar spreekt, is in de literatuur over slavernij even conventioneel als ambivalent. Dat een voor het verhaal zo belangrijk personage in de roman dermate indirect wordt gepresenteerd dat zij slechts als object in de woorden van anderen zichtbaar wordt, kan terecht worden geïnterpreteerd als een verdere marginalisering. Doordat een koloniale vertelinstantie zich de slavin opnieuw toe-eigent en haar etiketten opplakt, wordt zij een projectie van de eigen waarnemingen en interpretaties. Tegelijkertijd betekent het spreken van Constance over Bianca ook een spreken vóór de ander. Het is op zijn minst een poging om degene die uit naam van een kolonialistische legitimatie van geweld is vermoord, achteraf een stem te geven en zo de herinnering levend te houden aan het lot van een specifieke persoon. Op dit punt lijkt deze geschiedenis van een slavin – juist door de verhaalstructuur van het werk – verder te gaan dan de bekende dialectiek van spreken en zwijgen, herinneren en vergeten.
Om terug te komen op de aan het begin van dit artikel genoemde dimensie van literaire kennis is aandacht nodig voor de levenskennis, die Belle van Zuylen hier vormgeeft als literatuur, preciezer gezegd als fictief gesprek. Het is niet de geschiedenis van de slavernij die hier wordt gereconstrueerd: historische feiten worden slechts sporadisch genoemd, de maatschappelijke context wordt slechts aangeduid. Het gaat in deze verhalende tekst dus maar tot op zekere hoogte om de slavernij als aantoonbaar feit. Belle van Zuylen schetst daarentegen een heel specifieke levensgeschiedenis van één slavin en laat die vertellen door haar dochter, die in Frankrijk woont en zo de Europese schuld aan het historische leed van de Caraïbische slaven op niet mis te verstane wijze voor het voetlicht brengt. Verborgen onder verschillende vertelniveaus komt die geschiedenis voor de lezers van de roman slechts via omwegen tevoorschijn: een familielid vertelt wat Constance de Abbé had toevertrouwd, die er op zijn beurt het salongezelschap deelgenoot van maakt. Op al deze vertelniveaus treffen we echter geïnteresseerde, kritische en bijzonder empathische toehoorders aan, aan wie niet alleen ervaringen worden meegedeeld, maar met wie ook de sporen van deze ervaringen worden gedeeld. Zij zien, zoals er in de tekst staat, in het concrete gelaat van de ander ‘Bianca, haar lijden, haar misdaad, haar dood, zijn op haar gezicht te lezen’. De sporen van de slavernij hebben zich dus ook gegrift in de gezichten van degenen die er zelf helemaal niet direct bij betrokken waren en blijven daar ook voor anderen zichtbaar.
Met haar uit de koloniën meegenomen vermogen kan Constance niet meer naïef en zonder scrupules omgaan, aangezien ze weet heeft van het bloed dat eraan kleeft.
Bianca’s fatale lot leidt in Belle van Zuylens romanproject tot een hele reeks misstanden die chronologische en geografische grenzen overschrijden, waardoor de historische geweldsmisdrijven worden voortgezet en zowel vertellers als toehoorders in een persoonlijke relatie met het verhaal komen te staan.
De inhoud van de ‘Histoire de Constance’ is dus geen afgerond, door een externe verteller verwoorde gebeurtenis. Deze gebeurtenis kan daarom niet lineair, in een terugblik of vanuit het perspectief van de buitenstaander worden verteld. Ze grijpt daarentegen direct in in de vertelsituatie van dat moment.
Daarmee schrijft Belle van Zuylen een verhaal over persoonlijke consequenties die voortvloeien uit structurele politiek-maatschappelijke machtsverhoudingen en verscheidene generaties, werelddelen, politieke systemen en grenzen tussen seksen overstijgen. Spreken over de ander betekent dus – en dit lijkt de kern te zijn van de door de schrijfster gehanteerde vertelstructuur –, dat de spreekster zichzelf bijgevolg niet uit het verhaal ‚snijdt‘. Ze ziet in dat ze haar eigen positie niet buiten beschouwing kan laten, dat ze haar subjectieve rol als spreekster niet kan neutraliseren. Met andere woorden: de blik op het gebeurde is dus niet objectief, maar gevoed door eigen ervaringen. Het concept van ‘geschiedenis als verhaal’ dat in de postmoderne geschiedschrijving door wetenschappers als Hayden White en Hans-Jürgen Goertz is geformuleerd, past Belle van Zuylen in het postrevolutionaire Europa als het ware toe op literair niveau. Weerspiegeld in de ‘Histoire de Constance’ komt de geschiedenis van de slavernij subjectief gemodelleerd als levensbepalende ervaring aan het licht, en wel in een causale reeks gebeurtenissen gedurende lange perioden, verteld vanuit een heel bepaald tijdsperspectief en standpunt. Bovendien worden het sprekende subject en de betrokken toehoorders er concreet en blijvend bij betrokken en door geraakt.
Welke consequenties heeft dit? In de eerste plaats is Constance gedurende haar eigen leven, dat onlosmakelijk met de slavernij is verbonden, tot een aantal inzichten gekomen. Ze kan ondanks alle empathie met de slachtoffers en ondanks het verworven inzicht in het aangerichte onrecht haar eigen geschiedenis, haar eigen ongeluk niet ongedaan maken. De schade kan niet worden hersteld. Ze ervaart dat de politieke en sociale geschiedenis slechts in beperkte mate kan worden beïnvloed; ze kan het huwelijk als een hiërarchisch georganiseerd instituut weliswaar bekritiseren, maar niet eenvoudigweg afschaffen. Dat leidt tot een belangrijk probleem dat een grote sociaal-politieke en morele actualiteit heeft, namelijk de kwestie van materiële en symbolische schadeloosstelling. Met haar uit de koloniën meegenomen vermogen kan Constance niet meer naïef en zonder scrupules omgaan, aangezien ze weet heeft van het bloed dat eraan kleeft. Het verleden reikt onverbiddelijk tot in het heden, het eigen gedrag kan, zoals wordt gezegd, ook ongewild en zelfs onbewust ‘de meest afschuwelijke gevolgen’ bewerkstelligen.
Maar waar de hoofdpersoon nu eenmaal niet kan ontkennen dat haar bezittingen gestapeld zijn op schandelijke koloniale verhoudingen, dus indirect gekocht zijn met het bloed van haar familie, is de consequentie die ze daaruit trekt even eenvoudig als overtuigend: niet regeringen en instituties dienen als twijfelachtige representaties van macht en geweld te beslissen over de morele legitimiteit van het geld, maar alleen zijzelf, die de daaraan verbonden pijnlijke ervaringen kent en daarom een bijzondere verantwoordelijkheid draagt. Dus gebruikt ze het voor het sociale onderwijsproject in het dorp waar ze, op de vlucht voor de Franse Revolutie, asiel krijgt en steeds meer participeert in het leven daar. De retorisch knap opgebouwde argumentatie waarom het onverstandig zou zijn het vermogen te restitueren en niet voor altruïstische doeleinden te gebruiken, helpt haar bij de legitimering en uitvoering van haar project waarmee ze actuele sociale en politieke misstanden wil bestrijden die enigszins vergelijkbaar zijn met de slavernij:
'Zou ik mijn vermogen aan Robespierre moeten schenken of, dit jaar, aan hen die zijn macht gebroken hebben en als honden om een bot vechten? […] Of zal ik mijn deel aan Engeland overmaken, om een oorlog te ondersteunen die heel Europa vernietigt? Zal ik het aan het Ministerie van Madrid geven, om hun jachtpartijen op te leuken en het vervoer van een of ander kostbaar relikwie te betalen? Aan de keizerin van Rusland, om haar lievelingetjes een beetje in de watten te leggen? Aan de paus, zodat hij zijn slechte soldaten en zijn goede koorknapen beter kan betalen? Nee hoor, geheel volgens de wet behoort mijn fortuin mij toe […]. Overigens ook volgens het gelijkwaardigheidsbeginsel: niemand zal er een beter gebruik van maken dan ik, durf ik wel te zeggen.[…] Ik geef waar ik mij begeef, ik schenk waar ik wat bezit.'
Op deze wijze worden diverse verbanden gelegd tussen de ‘eigen’ revolutie en de opstand van de ‘anderen’. In de eerste plaats komt er een economische en ethische verbinding tot stand tussen de prerevolutionaire maatschappij waarin de hoofdpersoon zelf tot de heersende klasse behoorde, en een postrevolutionair Europa waarin zij zich een nieuwe plek moet verwerven en een nieuwe verhouding tot zichzelf moet vinden. In de tweede plaats construeren zowel de auteur als de vertelster in het verhaal een narratieve brug tussen de revolutie in Frankrijk, die voor beide adellijke vrouwen aanleiding was om te vluchten, en de opstand van de anderen in de Caraïben, wier wrede lot een onlosmakelijk onderdeel wordt van hun eigen levenskennis en het daarmee samenhangende wereldbeeld.