Wat vrijheid mij kost(te) – een essay van Forugh Karimi

Wanneer Forugh Karimi op social media kritiek uit op de Taliban in haar thuisland Afghanistan, wordt ze vanuit twee kanten aangevallen. We zijn gewend geraakt in twee kampen te denken, wij en 'de ander', en verplichten elkaar zonder al teveel na te denken daartussen te kiezen. 'Een massa heeft een vijand nodig om richting te geven aan de angst; dat schept een gevoel van zekerheid en houvast.' Het is een tool die ook door politici gretig wordt ingezet, waarschuwt Karimi. Onze hang naar een heldere oplossing in tijden van crisis en angst gaat al gauw ten koste van onze medemenselijkheid.

Tags

Politiek Essay Migratie
Foto: Daan Kamerman

Word ILFU Member en kijk al onze programma's online terug

Nu de eerste maand gratis

Wat vrijheid mij kost(te)

Een paar jaar geleden plaatste ik een bericht op LinkedIn waarin ik mijn kritiek uitte op de afschuwelijke beperking van vrouwenrechten in Afghanistan door de Taliban.

De steun die ik aanvankelijk kreeg, verdween al snel onder een stortvloed van aanvallen van twee tegenovergestelde kanten. Er verschenen reacties als: ‘Dit is jullie religie, waarom verbaast het jou?’ Een boze man uit de andere kant schreef: ‘Je gaat achter mensen aan die jou misbruiken om je religie en afkomst belachelijk te maken, en je luistert niet naar mensen die jou respecteren, you stupid woman!’

Mijn eerste neiging was om te antwoorden: ‘Mensen die mij respecteren? Zoals jij dat nu doet?’ Maar ik liet het gaan. Na een paar dagen verwijderde ik al zijn opmerkingen, omdat hij in de discussie met anderen steeds grover werd. Intussen had hij talloze likes gekregen, net als degene die vond dat ik niet moest zeuren, omdat wat de Taliban doen nu eenmaal inherent zou zijn aan mijn religie. Die twee opmerkingen bleven hangen. Ze illustreerden scherp hoe de tegenpolen het hardst roepen, het zekerst van hun zaak lijken en de meeste ruimte opeisen.

Polarisatie is van alle tijden. Ze hoort bij de mens en wortelt in het eenvoudige gegeven dat het ‘ik’ niet kan bestaan zonder de tegenstelling tot ‘de ander’. Tegelijkertijd kan het ‘ik’ niet solitair leven; daarvoor is het bestaan te beangstigend en ondragelijk. Mensen hebben elkaar nodig en vormen daarom groepen. Geen enkele groep kan bestaan zonder een andere die als grens fungeert: iets waar men zich toe verhoudt en vooral ervan af wíl wijken om zichzelf steeds opnieuw te kunnen definiëren.

Wanneer in tijden van onrust de angst in de samenleving groeit, versterkt dat de behoefte aan groepsvorming. Groepen kunnen dan in massa’s overgaan, die ‘de ander’ niet alleen nodig hebben om zichzelf te definiëren, maar ook om zich ertegen af te zetten, desnoods met geweld. Een massa heeft een vijand nodig om richting te geven aan de angst; dat schept een gevoel van zekerheid en houvast.

Het doet denken aan een zieke die al lange tijd klachten heeft, maar geen duidelijke diagnose. De onzekerheid maakt gek, totdat de arts eindelijk zegt: ‘Het is kanker.’ Naast schrik voelt de patiënt dan ook opluchting: eindelijk heeft het een naam, iets wat bestreden kan worden. Als de kanker wordt verwijderd, volgt misschien genezing, dus hoe eerder, hoe beter.

In samenlevingen werkt het net zo. Wanneer het niet goed gaat, zoekt men naar een oorzaak, liefst een zichtbare en concrete. Er groeit een afkeer van reflectie, die de zaak alleen maar lijkt te vertragen. De politiek die zeker is van haar diagnose, die belooft het gezwel weg te snijden en de samenleving te zuiveren, wordt al snel gezien als redder of verlosser. De geschiedenis zit vol met voorbeelden. 

De politicus wordt des te aantrekkelijker naarmate hij overtuigder lijkt van zijn zaak. In tijden van crisis bloeien charismatische leiders op die duidelijke taal spreken, slogans eindeloos herhalen en hun vocabulaire zuiveren van alles wat naar twijfel of nuance riekt. Want wie wil, als hij bang is, luisteren naar een arts die zegt dat de diagnose nog niet zeker is, die uitlegt dat de zaak complexer is dan ze lijkt, en waarschuwt dat de operatie misschien meer kwaad dan goed zal doen?

In een klimaat van angst en polarisatie wordt het steeds moeilijker om werkelijk vrij te blijven in denken, oordelen en het bepalen van je eigen strijd. Waar de massa zekerheid zoekt in tegenstellingen, komt de ruimte voor twijfel en zelfonderzoek onder druk te staan.

Dat merk ik aan mijn eigen positie. Mijn verhouding tot mijn cultuur en religie is niet zwart-wit. Ik kijk er kritisch naar, en tegelijk met liefde. Ik ben ooit gevlucht uit Afghanistan, voor de oorlog en voor de overname door religieus fundamentalisme. Dat laatste had overigens nooit zo ver kunnen komen zonder hulp van het Westen. De strijd tegen de Sovjet-Unie rechtvaardigde alles, en in die Koude Oorlog werd islamitisch extremisme niet alleen getolereerd, maar zelfs in het zadel geholpen. Met tragische en onomkeerbare gevolgen voor het land.  

Ik kwam naar Nederland op zoek naar vrijheid, omdat de liefde voor vrijheid sterker is dan welke grens ook. Maar als je vrijheid en veiligheid eenmaal hebt gevonden, ontdek je dat de prijs hoger is dan alleen het verlies van je huis of land. Het is een voortdurende staat van waakzaamheid, van jezelf steeds opnieuw moeten verdedigen. Uitleggen waarom je geen kant kiest, waarom je je afkomst niet tot vijand verklaart, waarom je niet breekt met de religie of het culturele erfgoed dat je verbindt met je ouders en voorouders.

Zoals Hannah Arendt zei dat ze aanvankelijk niets had met het joods-zijn, maar dat ‘als je als jood wordt aangevallen, je je als jood moet verdedigen’, zo ervaar ik dat met mijn islamitische achtergrond. Wanneer de religie die deel uitmaakt van mijn geschiedenis, van mijn ouders en mijn dierbaren, wordt aangevallen en zwart-wit als monster wordt neergezet, word ik ook aangevallen. 

Toch is vrijheid elke prijs waard. Alleen degene die weet hoe het is om haar te verliezen, begrijpt dat werkelijk.

Terug naar die post op LinkedIn, en naar de opmerking van de man die vond dat ik mijn ziel had verkocht aan ‘de ander’, omdat ik kritiek durfde te uiten op ‘mijn eigen soort’. Daarmee, zo vond hij, gaf ik de vijand munitie om te slaan naar alles waar ik zelf toe behoorde. Dat noemde hij stupiditeit.

Vijanddenken dwingt tot kiezen. Iedereen meent de waarheid in pacht te hebben, ieder wil de ander verslaan en noemt dat leven, terwijl de ander de dood zou vertegenwoordigen. In die vechtstand groeit gedachteloosheid, de angst voor twijfel en het onvermogen nog echt te denken. Gedachteloosheid maakt de weg vrij voor de logica van ‘eigen soort eerst’'. En ‘soort’ kan alles zijn: elk label dat iemand nodig heeft om zich van de angstaanjagende ander te onderscheiden.

Wanneer ik word veracht om wat ik ben en gedwongen word mezelf te verloochenen, voel ik hoe verleidelijk het is mij te voegen bij degenen bij wie ik wél lijk te horen, ook als zij mij een stupid woman noemen. Want stupid is beter dan inferieur, ongewenst of barbaars. 

In tijden van onrust en vijanddenken is het moeilijk om te blijven nadenken en weerstand te bieden aan de ziekte van gedachteloosheid. Mensen maken het elkaar niet makkelijk. ‘Als je zoveel kritiek hebt op Nederland en het Westen, kun je maar beter teruggaan naar dat mooie land van je waar je vandaan komt,’ stond in een anoniem bericht dat ik ontving.

Van dat soort berichten lig ik niet meer wakker. Maar ze herinneren me aan wat Hannah Arendt in haar essay We Refugees beschreef: vluchtelingen betalen een hoge prijs van zelfverloochening voor hun verlangen erbij te horen. Maar ze hebben geen keuze, want zonder staatsburgerschap heb je geen waardigheid. Mensenrechten gelden in de praktijk vooral voor staatsburgers. Zelfs kinderen van asielzoekers vallen buiten de kring van rechten. O wee als asielzoekerkinderen een dag naar de Efteling zouden willen, want spelen en genieten zijn voorbehouden aan de kinderen van ouders die recht hebben om van mensenrechten te profiteren.

Voor een asielzoeker wegen misstappen vanzelfsprekend zwaarder. En ironisch genoeg: hoe ernstiger de misstap, hoe zekerder de diagnose van de zieke samenleving. Het levert nieuwe ‘bewijzen’ voor de ziekte die men in migratie meent te herkennen.

Daarnaast wordt de asielzoeker het symbool van de verkrachter, van vrouwenhaat, en zo de geruststellende bevestiging dat geweld, verkrachting en misogynie niet uit de eigen groep voortkomen, maar toebehoren aan de indringer, de echte vijand 

Zo geeft elke asielzoeker die de fout ingaat een zetje in de machtsstrijd van politieke leiders die hem, en vooral zijn religie en afkomst, als het ultieme kwaad zien. Daartegenover geeft elke haatprediker die zich daardoor laat opjagen en met geweld reageert omdat hij niet ‘stupid’ wil zijn, datzelfde zetje aan zijn vijand. Want stupiditeit is niet los te koppelen van gedachteloosheid. Dat weten alleen degenen die nog durven nadenken. Zo blijft de cirkel van angst draaien: angst, gedachteloosheid, haat, geweld en weer angst.

Het is een grote uitdaging om menselijk te blijven en niet met de massa mee te gaan. Tegelijkertijd is die uitdaging niet optioneel; het is onze plicht. Dat wij als mensheid nog niet zijn uitgeroeid door oorlogen en ellende, komt doordat er altijd genoeg mensen zijn die blijven nadenken, die trouw blijven aan hun menselijkheid.

Toch maak ik mij vaak zorgen. Ik ben opgegroeid in regimes doordrenkt van racisme en fascisme, maar heb – zoals velen uit mijn land – het geloof in medemenselijkheid behouden. Het racisme en de ontmenselijking die ik hier zie groeien, zullen mij ook niet breken en mij niet tot zwijgen brengen. Maar ik zou liegen als ik zei dat ik niet bang ben voor de regressie die ik zie, voor het verdwijnen van nuance en reflectie, voor het verval van taal als verbinding. Ik zie hoe snel woorden kunnen worden gekaapt door de woedende massa’s.

Wat ik wél zeker weet, is dat zwijgen geen optie is.