Supermarché
Mijn ouders scheidden toen ik twaalf jaar was, en mijn vader – degene die erop stond dat ik Marokkaans-Arabisch zou leren – verdween uit beeld. Het contact met mijn vaders familie verwaterde daardoor ook. Thuis spraken we dus vooral Nederlands. Mijn moeder was op jonge leeftijd al naar Nederland verhuisd en had een deel van de lagere school en de huishoudschool doorlopen. Ik dacht altijd dat ze ‘huisartsschool’ zei omdat ze het zo snel uitsprak. Het Nederlands was voor mij de taal van de lieve mensen; de schooljuffen, mijn vriendjes, de tekenfilms en natuurlijk van mijn lieve mama.
Na de scheiding had mijn moeder het niet breed. Ze moest zelfstandig vier kinderen opvoeden. Terwijl familieleden ieder jaar naar Marokko gingen, bleven wij vijf lange vakanties in Nederland.
Mijn kennis van het Tamazight bleef daardoor wat gebrekkig. Daar kwam ik achter toen twee nichten van mijn moeder uit Marokko bij ons verbleven. Ik verstond ze en ik kon met ze praten, maar ik had moeite om op bepaalde woorden te komen. Een van de nichten keek me even aan toen ik een keer niet uit mijn woorden kwam en zei: ‘Jouw Tamazight heeft een auto-ongeluk gehad.’ Ik had altijd van familieleden gehoord dat ik niks aan dat ‘brabbeltaaltje’ had, maar toen mijn nichten kwamen merkte ik waarom het belangrijk was. De grappen van mijn familieleden, hun gedachtewereld, hun emoties, hun manier van praten gingen voor een deel langs me heen.
.png/010935b0aa8d62821d551c563851eebf.png)
Denkend aan Hollands, Uitgeverij Cossee, 2025
Toen mijn moeder genoeg had gespaard, gingen we eindelijk weer een keer in de zomer naar Marokko. Ik vroeg haar tijdens de reis telkens woorden uit het Nederlands in het Tamazight te vertalen. Een busreis kan heel leerzaam zijn.
Nador voelde als een andere wereld. Op een dag ging ik met mijn neef en een paar vrienden de stad in. We liepen door Oulad Mimoun, een drukke markt waar het centrum in de loop van de tijd omheen was gegroeid. Zwarte plastic tassen, auto’s, mensen en stof kruisten elkaar als in een bijenkolonie. Drommen vrouwen en kinderen sloften op hun slippers traag over het asfalt.
We kwamen aan bij de Supermarché, het gloednieuwe warenhuis dat een rijke Marokkaanse Duitser had laten bouwen. Vanaf de roltrap zag ik de winkels die namaakkleding en -parfum verkochten; een ware blikvanger in deze provinciestad. Boven blokkeerden twee bewakers de ingang van het dakterras. Jongens die er niet-Europees uitzagen of niet goed gekleed waren kwamen niet binnen. Je moest minstens één kopje koffie of thee kunnen betalen. Wij passeerden probleemloos. Op het terras zat een aantal mannen naar een coverband te luisteren. Mijn neef en zijn vrienden zochten een tafel uit. Ik bleef bevroren achter.
De woorden van de band Ithran galmden door de luidsprekers. Het nummer riep herkenning op, iets van lang geleden. Ik had dit als kind gehoord en op dat moment, jaren later, raakte het me op een andere manier. De tekst kwam binnen, hoewel ik het maar deels begreep. Ik kocht dezelfde dag nog het album waar het nummer op stond. Eenmaal terug in Nederland wilde ik koste wat het kost de teksten begrijpen.
Jij doorkruiste mijn leven
in een oogwenk
je hield me gevangen
in oorden van verbazing
Met die regels begon mijn zoektocht naar de Amazighpoëzie en werd het zaadje voor mijn interesse in taal geplant. Ik ontdekte in Nederland actieve Tamazight-dichters zoals Ahmed Essadki (1959) en Ahmad Ziani (1954-2016). De laatste schreef het gedicht ‘46’.
Toen ik jong was,
hield ik van leugentjes
en spelletjes
met meisjes,
zodat als ik ouder was
ik ze door zou hebben.
Nu ik ouder ben
heb ik ontdekt
dat ik nog steeds jong ben.
Toen ik naar het hbo ging in Rotterdam zocht ik internet af naar informatie over de Amazigh-cultuur, en zo belandde ik op fora over taal. Via de discussies met Amazighactivisten kreeg ik een heel ander perspectief op de Amazigh-cultuur. Ik begreep dat we een lange geschiedenis hadden, dat we niet een dialect spreken maar een eigen taal, dat we een rijke, maar gemarginaliseerde cultuur hebben die lang onderdrukt was.
Langzamerhand ontwikkelde ik dogmatische ideeën over de heropleving van de Rif-republiek, over de onderdrukking van de Imazighen door de Arabieren en over een geïdealiseerd verleden waarin mijn Amazigh betovergrootmoeder als een amazone Noord-Afrika doorkruiste. Maar ik was toch vooral gefascineerd door de taal. Thuis werd daar met geen woord over gerept.
Bij de opleiding commerciële economie kwam ik in een etnisch diverse klas terecht. Tijdens de eerste les zaten achter in de klas een aantal Marokkaanse en Surinaamse Nederlanders. De zon brak tussen twee wolken door en straalde recht in het gezicht van Youssef. Hij stond meteen op, liep naar het raam en begon aan de luxaflex te trekken. De docent zei: ‘Wat ben je aan het doen?’ Youssef negeerde de vraag. Hij kreeg na veel gehannes de luxaflex naar beneden, liep terug naar zijn plek, terwijl hij zei: ‘De zzzon sjcheen in me gezzzicht!’ Een schaterlach trok door de klas. Althans, door het gekleurde deel ervan.
Terwijl ik steeds meer leerde over de Amazigh-cultuur en -taal, hoorde ik op de opleiding dus veel varianten van het Nederlands. Het leek wel of alle etnische minderheden expres bij elkaar waren gezet. De halve klas bestond uit mensen met een kleurtje, en de waterscheiding tekende zich heel duidelijk af: de witten zaten gescheiden van de rest. We trokken nauwelijks met elkaar op, omdat de geest van Pim Fortuyn in die tijd door de havenstad waarde. Enkele klasgenoten, echte Rotterdammers, stonden pal achter hem, en dat lieten sommige duidelijk merken in discussies.
Aan het eind van de opleiding organiseerden enkelen van ons een afscheidsborrel. Het was opmerkelijk dat alleen de studenten van kleur kwamen opdagen. De andere helft van de klas had een eigen borrel georganiseerd. Een witte student stuurde een sms naar iemand uit onze groep. ‘Jullie doen nooit iets met ons, daarom hebben we jullie niet uitgenodigd.
-1740732918.jpg/cb7b76a231b8e5d7cd564fbac8fd9c93.jpg)
Denkend aan Hollands
Onze taal laat zien wie we zijn, we gebruiken die om ons van anderen te onderscheiden. En juist het Nederlands wordt al eeuwenlang gekenmerkt door vele buitenlandse invloeden; niets nieuws. Koningin Máxima stelde jaren geleden al dat ‘de Nederlander niet bestaat’, en daar voegt Mourigh vrolijk aan toe: ‘en het Nederlands ook niet!’
Meer informatie