Camping: een plek waar iedereen ook weer verdwijnt

Op 28 november ontvangen we Maartje Wortel voor een gesprek over haar gloednieuwe boek Camping. Nikki Dekker, die deze ILFU Book Club zal begeleiden, dook alvast in de personages en thema's van deze roman, die soms meer leest als een verhalenbundel: 'Camping is het soort boek waar ik, zodra ik het uit had, eigenlijk direct opnieuw aan wilde beginnen.'

Tags

ILFU Book Club

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

Camping: een plek waar iedereen ook weer verdwijnt

Een tijdje geleden was ik in gesprek met een beeldend kunstenaar. Ze vroeg me waarom ik was gaan schrijven. Het leek haar een lastig medium, zo zwart-op-wit, zo letterlijk. In haar hoofd was een schrijver iemand die opschrijft wat zij de lezer wil vertellen, en daarmee basta. Eigenlijk had ik haar Camping moeten aanraden, dan had ze direct begrepen dat het zo niet werkt in de literatuur. In plaats daarvan begon ik over de rol van de lezer; dat die dingen uit een boek haalt die de schrijver niet eens zou kunnen hebben bedacht, dat je in een boek toch ook altijd deels jezelf tegenkomt.

'50% is de tekst, en 50% is waar je je mee bezig houdt op dat moment,’ zei ik. Waarschijnlijk hoopte ik dat de percentages mijn verhaal gewicht zouden verlenen.

Ik zei: ‘Dat merk je zelf toch ook, wanneer je een boek opnieuw leest? Dan blijkt het ineens over heel iets anders te gaan dan je een paar jaar eerder, bij de eerste lezing, dacht.’

Ze bleek nooit boeken te herlezen.

Camping is het soort boek waar ik, zodra ik het uit had, eigenlijk direct opnieuw aan wilde beginnen. Om te bestuderen hoe het opbouwt naar dat indrukwekkend einde, natuurlijk, maar misschien nog wel meer: om opnieuw tijd door te brengen met de personages. Ik ben gaan houden van Igor, van Dorus en Bilal, van Martha en Milla. Misschien wel het meest van Igor, die net is ontslagen bij de mariniers, en naar de camping komt om een ander leven te beginnen:

De uitverkorenen gingen verder zonder Igor, niemand keek meer naar hem om. Nu moest hij zien te leven als alle burgers. Normaal. Hij moest proberen normaal te zijn. Of het te worden. Hij moest zich zien te gaan verhouden tot kantoorgebouwen, kopieermachines, affaires, weekend. De wereld lag voor hem open, werd er gezegd. Dat was een leugen. Igor zelf lag open, maar niet op een goede manier.

Wat gebeurt er in bovenstaande passage? Je begint bij een beschrijving van de situatie, en ineens, zonder dat je het voelde, ben je een grens over gestoken: van de buitenwereld naar Igors innerlijk. Dat is de gave van Maartje Wortel: haar stem is eigen en consequent, maar via die verraderlijk simpele stijl en open taal kom je steeds in andere hoofden terecht. Ik denk dat je mensen-schrijvers hebt, zoals er ook (dat is mij althans verteld) mensen-mensen bestaan. In enkele zinnen treft ze haar personages, levend en al:

Bilal had ook geld kunnen verdienen als ingenieur, CEO, advocaat, wiskundige. Maar liever dan een slimme jongen was hij een handige jongen.

‘Er was een man die een Blaupunkt-muggenvanger voor zijn camper had opgehangen om elk insect dat langs vloog te elektrocuteren.’

'Zoals mensen op hun huisdier gaan lijken, zo leek deze vrouw op het tankstation.’

Op Maartjes camping leren we de gasten niet kennen aan de hand van hun kleren of emoties, maar door de problemen die hen bezighouden. Ieder heeft z’n eigen sores: een huilbaby, een seksschandaal, een handeltje, een oorlog — crises die ze proberen te ontvluchten (of juist oplossen) op dat kleine vierkante stukje gras — er zitten zelfs mensen die, net als ikzelf overigens, helemaal niet zoveel hebben met kamperen: ‘grappig dat veel mensen hun vakantietijd gebruikten om het slechter te hebben dan thuis.’

Tijdens een warme zomer zie ik de charme er wel van, een paar dagen althans, maar zodra het begint te regenen wil ik een dak boven mijn hoofd, een kast waarin mijn schone kleren droog blijven. Als kind ben ik nooit wezen kamperen, dat zal ook niet helpen. Wanneer ik ernaar vroeg, zei mijn vader dat je dan met een wc-rol in de hand naar het toiletgebouw moest lopen. Hij vertelde niet dat je in een tent dichter bij de dag staat: dat de ochtenden voller zijn, en dat je ’s nachts beter slaapt, in het koele donker. Misschien wist hij dat niet.

Ik moet nog iets opbiechten: dit is niet mijn eerste Camping-boekenclub. Ik heb al eerder het plezier gehad om Maartje over haar boek te horen vertellen, en omdat ik graag op gelijke voet sta met de andere lezers, wil ik jullie hierbij vertellen wat ik enkele weken terug van Maartje, en Camping, heb geleerd: alles begint voor haar met de plek. Location, location, location.

Niña Weijers, die het gesprek leidde, merkte op dat die locaties in de loop van Maartjes oeuvre ook alleen maar vager worden. Eerst was het een huis (Dit is jouw huis) vervolgens een hotelkamer (IJstijd), toen een park (De groef) en nu een camping. Steeds vluchtiger plaatsen, misschien, maar tegelijkertijd steeds openbaarder. Een hotelkamer biedt nog enige privacy, maar op een camping hoort de rest van de bezoekers wat je zegt, door het nylon heen, ze ruiken wat je op je gasstel bereidt en hoe dat de volgende dag weer je darmen verlaat.

Maartje houdt van kamperen, dat is een verklaring, maar ik denk ook dat deze plek haar in staat stelt om een vraag die in al haar werk terugkomt verder uit te werken: hoe kunnen we werkelijk contact met elkaar maken? In Dennie is een star schreef ze:

Soms denk ik dat iemand anders gelijk geven hetzelfde is als je begrepen voelen. Je knikt en er ontstaat een verstandhouding. Maar het is de schijn van een verstandhouding, want ik weet niet of ik ooit het gevoel heb gehad dat ik iemand echt begreep als ik knikte, dat betekent dus dat ik niet kan weten of iemand mij ooit echt begrepen heeft.

Op de camping worden mensen gedwongen te knikken, al was het maar op weg naar het toiletgebouw. De kampeerders die Maartje beschrijft gaan echter nauwelijks gesprekken met elkaar aan: ze zijn er voor zichzelf, en juist in die houding ontstaat hun relatie. Het boek onderstreept dat door ze een voor een te beschrijven: soms zijn ze open, dan weer gesloten. Derek zou het direct herkennen als zijn eigen trekzaktheorie.

Met Camping hebben we een heel fijn boek in handen om allerlei gesprekken te voeren: over kamperen (moet je die ervaring hebben om het boek te begrijpen?), over politiek (welke actuele thema’s gingen voor jou leven?), over literaire genres (zijn het korte verhalen, of is het een roman?), over vogels (hoe komt het dat ze elkaar nooit raken?) of over de waarde van herlezen (hoeveel procent van jezelf lees jij in een boek?).

De camping is niet in de laatste plaats een plek waar, in principe, iedereen ook weer verdwijnt. Misschien is dat uiteindelijke verdwijnen waar het boek werkelijk over gaat. Kijk naar het omslag: de lege vierkanten op het grasveld, vergeelde stukken gras: het enige wat er van ons achterblijft nadat wij zijn vertrokken is dood gras en, buiten beeld, omdat het de vakantiefoto’s maar zou ontsieren, een grijze klapcontainer met lekkende vuilniszakken.