Dit boek stelt de vraag welke levensverhalen wel of juist niet bewaard blijven. Sinds wanneer ben je bezig met dit vraagstuk?
Ik zag foto’s van allebei mijn oma’s, waarop ze eruitzagen als een soort Andreas Burniers. Daar ben ik over na gaan denken. Lesbische vrouwen die honderd jaar geleden leefden wilden geen kinderen, want kinderen waren de hoeksteen van de samenleving in het heteronormatieve gedachtegoed waar ze zich juist tegen verzetten. Maar daardoor zijn er wel veel verhalen verloren gegaan, omdat ze hun verhalen aan niemand konden doorvertellen. Als je niet de ruimte hebt om boeken te schrijven en die geschiedenis op te slaan, en je geeft het tegelijkertijd niet door aan kinderen, dan verdwijnt het. Met dat verdwijnen was ik zelf ook bezig. Ik dacht: wat ik wel kan doen, is een boek schrijven. Dit boek is mijn antwoord op dat vraagstuk.
Egelskop is dus geïnspireerd op de levens van jouw oma’s. Waarom heb je ervoor gekozen deze levensverhalen in een roman te gieten?
Meteen nadat ik die foto’s van mijn oma’s zag, dacht ik: ik ga niet mijn oma’s uit de kast trekken. Ik had ruimte nodig om dit te kunnen doen en schrijven. Daarvoor moest ik het verhaal fictionaliseren. Ik weet niet of mijn oma’s lesbisch waren en ik wil dat statement ook niet maken. Wat ik wel wilde, is erachter komen wat het eigenlijk betekent dat ik dat ik dat niet kan zeggen, en dat ik dat ook niet kan weten.
Ik wilde een boek schrijven over vrouwen die de geschiedenisboeken niet hebben gehaald. In mijn boek noem ik ook namen van vrouwen die juist wél in die boeken staan, die iets groots hebben gedaan. Ook hun namen kennen we eigenlijk niet. Dus als er al íets wordt doorgegeven, wat is er dan bewaard? Zelfs al halen ze de geschiedenisboeken, dan nog hebben we geen idee wie zij zijn.
Het was mijn wens om hun verhalen te achterhalen. Om de vrouwen waaruit ik ontstaan ben, waarvan iedereen zegt dat ik op ze lijk, iets beter te begrijpen.
Waarom vond je het belangrijk om ze beter te begrijpen?
Er waren meerdere dingen aan de hand. Ik denk dat we bezig zijn met een feministische strijd die op heel veel verschillende manieren heel goed en belangrijk is, en dat die beweging weer een volgende stap zet, maar ik heb ook veel oudere vrouwen gesproken die de feministische strijd van nu niet begrijpen. We staan op hun schouders, we moeten hun werk voortzetten, maar ergens lijkt het alsof we een andere strijd voeren. De groei die we nu doormaken had honderd jaar geleden nog niet kunnen ontstaan, daar hebben we al die strijd in de tussentijd voor nodig gehad. Het is zo zonde dat je elkaar kwijtraakt en verliest in bepaalde groei. We moeten blijven leren van die generaties die ons voorgingen. Ik mis dat soms in het nu.
Daarom wilde ik zelf meer weten over de vrouwen een eeuw geleden en hoe die strijd was. Wat was er toen wel mogelijk en wat niet? Vrouwen waren meer bezig met politiek en verenigden zich. Zo hebben ze in die oorlogsjaren echt stappen gezet. En het lullige is, dan is die oorlog voorbij en staan ze toch gewoon weer achter dat aanrecht. Dat vond ik frustrerend: dat gevoel van stroperigheid, van shit: mentaal waren ze echt al een stuk verder maar ze kregen de wereld niet mee.
Het interview gaat verder onder de aankondiging