'De geschiedenis leert, maar ze heeft geen leerlingen' – Iduna Paalman over het oeuvre van Ingeborg Bachmann

Dichter Iduna Paalman werd gegrepen door een uitspraak van de Oostenrijkse Ingeborg Bachmann (1926-1973): 'de geschiedenis leert, maar ze heeft geen leerlingen'. Pijnlijk actueel blijven de woorden, hoe we niet lijken te leren van de strijd en het leed in ons verleden, stelt Paalman. Waarom blijven we toch steeds in herhaling vallen?

Op 23 januari start de ILFU Academy cursus over Ingeborg Bachmann, onder leiding van Ton Naaijkens.

Tags

ILFU Academy Geschiedenis Ingeborg Bachmann

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

Nu schiet me toch iets te binnen over de grote tijd

De laatste tijd moet ik vaak denken aan iets dat Ingeborg Bachmann schreef in haar eerste en enige voltooide roman Malina uit 1971: ‘De geschiedenis leert, maar ze heeft geen leerlingen.’ Het is een uitspraak van de ik-persoon, en is na publicatie van het boek een (vervormd) eigen leven gaan leiden. Het woordje dauernd (‘voortdurend’) is ertussen geplaatst, en ‘heeft’ is ‘vindt’ geworden, zodat de beroemd geworden regel nu luidt: Die Geschichte lehrt dauernd, aber sie findet keine Schüler.

Je ziet het zinnetje in Duitsland en ook in Oostenrijk, waar Ingeborg Bachmann in 1926 geboren werd, op ansichtkaarten, met graffiti op muren, als quote op sociale media. In het Oostenrijkse parlement werd het aan het einde van de vorige eeuw een oneliner: Alois Mock, politicus van de conservatieve Oostenrijkse Volkspartij en jarenlang de minister van Buitenlandse Zaken, gebruikte het vaak in debatten. Interessant is het dat Bachmann het zinnetje niet zelf bedacht had. Het kwam van Antonio Gramsci, leider van de Italiaanse Communistische Partij, die het in 1921 schreef in een artikel voor een communistische krant.

Nu het geweld in Gaza al maandenlang gaande is, en Gramsci’s/Bachmanns oneliner wat mij betreft actueler is dan ooit, groeit mijn nieuwsgierigheid naar hoe het past in Bachmanns werk.

Het verleden herhaalt zichzelf telkens, mensen leren niets van wat er aan strijd gestreden en aan leed geleden is; de mens is vergeetachtig, de geschiedenis niet – zo lees ik het. Nu het geweld in Gaza al maandenlang gaande is, en Gramsci’s/Bachmanns oneliner wat mij betreft actueler is dan ooit, groeit mijn nieuwsgierigheid naar hoe het past in Bachmanns werk. Malina is niet, zoals de titel doet vermoeden, het hoofdpersonage van de roman. De vertelstem is die van een naamloze schrijver, die in haar leven vastgeklemd zit tussen drie mannen: Ivan, Malina en haar vader. Ivan en Malina interesseren zich weinig voor wie ze echt is. Ze denken vooral aan zichzelf, zijn veeleisend en onverschillig. Door het trauma van haar eigen oorlogsverleden lukt het de schrijver niet een relatie op te bouwen met een man die haar op waarde schat, ze wil zich emanciperen maar lijkt volledig afhankelijk te zijn van hun goedkeuring en aandacht. Steeds opnieuw onderwerpt ze zich aan de mannen, en blijft ze koortsachtig buigzaam en gedienstig. Als ze voor een dagblad wordt geïnterviewd zegt ze tegen de interviewer:

[…] mijn mening is niet maatgevend, ik heb ook helemaal geen mening. U zei zojuist dat wij in een grote tijd leefden, en ik was natuurlijk niet voorbereid op een grote tijd, wie zou dat ook kunnen vermoeden zolang hij nog naar de kleuterschool of de lagere school gaat, later natuurlijk, op de middelbare school, en zeker op de universiteit, was er verrassend vaak sprake van grote tijden, van grote gebeurtenissen, grote mensen, grote ideeën… […] Nu schiet me toch iets te binnen over de grote tijd, de grote tijden, maar daarmee vertel ik u niets nieuws: de geschiedenis leert, maar ze heeft geen leerlingen.

De schrijver vindt zichzelf geen groot mens, zoveel is duidelijk, en na haar uitspraak knikt de interviewer alleen vriendelijk. Bachmann, die zelf intensieve relaties had met schrijvers Paul Celan en Max Frisch, noemde Malina ‘een geestelijke, denkbeeldige autobiografie’. Het boek is het eerste deel uit wat de Doodsoorzaken-trilogie had moeten worden; drie romans die optekenen hoe vrouwen door hun partners in isolement worden gedreven en tot zwijgen worden gebracht. De romans, waarvan de laatste twee vanwege Bachmanns vroege dood fragmenten zijn gebleven, behoren tot haar late werk, en hoewel ze vooral als dichter bekend werd, is er de laatste tijd ook weer toenemende aandacht voor haar proza. Misschien omdat het vaak is gezien als een modelvoorbeeld van de ‘vrouwelijke stem’, van ‘vrouwelijk schrijven’? Haar verhalen onderzoeken de innerlijke wereld en ervaringen van vrouwen, geven een stem aan hun psychologische complexiteit en zoektocht naar autonomie. Vaak sluimert er kritiek op het patriarchaat en hoe dat vrouwen onderdrukt.

Meedoen met de cursus over Ingeborg Bachmann?

Als we onze moeders en grootmoeders moeten geloven hebben generaties vrouwen voor ons zich al vrijgevochten, maar de geschiedenis vindt weinig leerlingen; tegenwoordig zijn misogynie en ongelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen steeds weer onderwerp van gesprek. Ik moet denken aan een strofe uit een gedicht van Han van Wieringen van afgelopen jaar:

er was halsema kaag koopmans er was precies evenveel
vrouwenhaat als dat er emancipatoire beweging was

Ook denk ik aan Bachmanns gedicht ‘Een soort verlies’, waarin dit de tweede en derde strofe zijn:

Ik werd verliefd op winters, een Weens septet en zomers.
Op landkaarten, een bergdorp, een strand en een bed.
Hield data in ere, verklaarde beloften voor onverbrekelijk,
verafgoodde een Iets en was vroom voor een Niets

(de opgevouwen krant, de koude as, het blaadje met een notitie),
onbevreesd in het geloof, want dit bed was de kerk.

Er zit boosheid in en tegelijkertijd een moedeloos niet-gehoord-worden.

Ik lees er zowel strijdlust als verslagenheid in: allerlei onstuimige gevoelens en herinneringen, en uiteindelijk voeren ze terug op enkel een Iets en een Niets, en de kerk die zich ermee bemoeit. Het zinnetje van Gramsci heeft voor mij eenzelfde dubbele lading. Er zit boosheid in en tegelijkertijd een moedeloos niet-gehoord-worden. Precies dat typeert voor mij het werk van Ingeborg Bachmann, telkens de vraag: hoe kan ik mijn stem gebruiken, hoe val ik niet worstelend in herhaling, hoe leer ik van wie ik was?