Mijn langste boekentournee
Oksana Zaboezjko
Vertaald door Tobias Wals
Toen de eerste Westerse journalist die me op 24 februari belde (om acht uur ’s ochtends, trappelend van ongeduld…) met oprechte belangstelling vroeg wat Poetin, volgens mij, wilde, zette ik het op een schreeuwen. Ik beende door de hotelkamer, van de ene hoek naar de andere, en brulde tegen de arme stumper aan de andere kant van de lijn alsof ik het tegen het hele collectieve Westen had: maak je me belachelijk?! Hij heeft jullie al tig keer recht in het gezicht gezegd wat hij wil – dat er geen Oekraïners meer zijn, dat wij verdwijnen, ophouden te bestaan, zoals de Joden bij Hitler, hij gebruikt zelfs exact dezelfde bewoording, ‘een definitieve oplossing voor het Oekraïense vraagstuk’, hoelang gaan jullie nog doen alsof je dat niet gehoord hebt? Al acht jaar lang ramt hij jullie door de strot dat Oekraïners en Russen ‘één volk’ zijn, vorige zomer heeft hij daar een krankzinnig artikel over gepubliceerd – zoals Stalin met zijn artikel over taalkunde[1] – is het dan echt zo moeilijk om te begrijpen dat dat een aanzegging was om ons hele land te annexeren, of dachten jullie dat hij het bij de Krim zou laten? ‘Eén volk’, dat betekent dat er van beide volkeren één moet overblijven, het Russische, en als het tweede weigert uit zichzelf te verdwijnen, dan moet het daartoe gedwongen worden, met een oorlog, wat is hier in Godsnaam zo ingewikkeld aan?! Ze zijn gekomen om ons te vermoorden, een heel volk, en dat doen ze /voor het oog van de camera/, live te volgen, en jullie kijken ernaar en krabben je achter je oor – goh, benieuwd wat de moordenaar toch wil? En jullie komen er maar niet uit, smeken om hints, een hulplijn, alsof dit een televisiequiz is, of niet dan?!
Mijn gespreksgenoot rechtvaardigde zich, zei iets in de trant van ‘maar het is toch de eenentwintigste eeuw…’, en ineens voelde ik me overweldigd door machteloosheid. De machteloosheid van een luddiet voor een weefmachine, van een voerman voor een trein of een cavalerist voor een tank: in het digitale tijdperk wint het denken in clips en Instagramplaatjes het van de doorwrochte, samenhangende verhalen /die langer meegaan dan/ de levenspanne van één generatie. De eenentwintigste eeuw – die trouwens pas net in zijn derde decennium is beland en nog nauwelijks iets van zich heeft laten zien! – wordt gezien als /iets aparts/, iets nieuws, in plaats van een voortzetting van de twintigste eeuw: document opgeslagen, venster gesloten, dit is een heel ander verhaal, een ander plaatje, hoe kan hier nou een verband bestaan?
Fukuyama had gelijk, dit is inderdaad het eind van de geschiedenis: de mensheid heeft haar geheel vrijwillig vaarwel gezegd en doet nu alsof ze er niet meer is, als een klein kind dat z’n handen voor zijn ogen houdt en zegt: ‘De boeman is weg’. En terwijl de geschiedenis als een lavameer blijft rondkolken en onze levens /kentert/, zowel op het niveau van samenlevingen als in onze hoogstpersoonlijke microsociale bubbels, begrijpen we almaar minder van de logica achter historische processen: daar hebben we geen woorden voor. En dat wat niet gezegd kan worden, bestaat niet voor het menselijk bewustzijn.
Ook daarom maakt het totalitarisme weer gouden tijden door: totalitaire propaganda voorziet het brein van kant-en-klare brokjes taal om onbevattelijke maatschappelijke processen te duiden, nog voordat het zich van deze processen bewust is – superhandig! In 2014 was ik nog verbaasd dat de Britse pers Igor Girkin en Aleksandr Borodaj, twee officieren van de Russische geheime diensten die met hun divisies vanuit Moskou naar de Donbas waren afgereisd om een gewapend conflict op poten te zetten, stug ‘Oekraïense opstandelingen’ (sic!) bleef noemen – Britse correspondenten namen de formuleringen van Moskouse media over, die op dat moment op volle toeren draaiden om de wereld ervan te overtuigen dat er in Oekraïne een ‘burgeroorlog’ was uitgebroken, dat in de Donbas, om met Poetin te spreken, ‘mijnwerkers en tractorbestuurders’ in opstand waren gekomen, en de multiple rocket launchers waarmee die ‘opstandelingen’ eenheden van het reguliere Oekraïense leger bestookten waren daar helemaal vanzelf opgedoken, ontsproten aan de volkswoede. En al deden de Britse media over het algemeen hun best om afgewogen te berichten en niet gedwee het Moskouse narratief te echoën, de ‘Oekraïense opstandelingen Girkin en Borodaj’ bleven hun tot het najaar in 2014 in de mond bestorven liggen – en niemand die last had van cognitieve dissonantie omdat deze ‘Oekraïners’ Moskovische kolonels waren, niemand die zich afvroeg met welk recht zij ‘in opstand kwamen’ op het grondgebied van een andere staat?[2]
Woorden zijn sterker dan gedachten – ze zijn tastbaarder, bevatten een fysieke stuwkracht en kunnen gedachten zomaar /meesleuren/, zoals een lui lichaam een zwakke geest. En nu we dagelijks overspoeld worden door een informatiemassa die ons vermogens om alles bij te houden te boven gaat, winnen kant-en-klare woorden, de legoblokjes waarmee ons brein een comfortabele constructie kan bouwen, /enkel aan betekenis/. /Het zijn de koppen/, de voorthollende newsfeed. Je hebt vijf minuten om je standpunt over te brengen. Houd het kort, longreads worden door niemand gelezen. Twitter heeft de lengte van een tweet uitgebreid tot 280 tekens. Onmogelijk, Poetin is gek geworden, dit is de 21ste eeuw! (57 tekens, spaties meegerekend). ‘Gek geworden’ – nog zo’n kant-en-klaar formulering die dient als universele dooddoener voor wat we niet willen begrijpen. En de ‘21ste eeuw’ betekent welbeschouwd al helemaal niets – vlak voor zijn dood herinnerde Umberto Eco ons eraan (en eerder las ik hetzelfde bij George Shevelov) dat de geschiedenis, omdat we dat op school hebben geleerd, nog niet per se een rechte lijn vooruit volgt, integendeel, net als een rivier kan ze best een bocht maken en weer terugstromen, zo was de 21ste eeuw in Europa volgens hem begonnen met een onmiskenbare draai terug naar de jaren dertig – de man had een vooruitziende blik, maar ja, wie luisterde naar hem?
Ondertussen bleef ik maar praten en praten en praten – alsof ik in een cirkel rondrende, steeds weer antwoord gevend op een en dezelfde vragen van journalisten van de Britse eilanden tot het Apennijnse schiereiland (want /dezelfde vragen bleven maar terugkomen/, aanvankelijk wilde iedereen weten ‘wat Poetin wil’, en na twee weken, toen het doordrong dat er naast zijn wil ook zoiets is als de wil van het Oekraïense volk – ‘hoe moet het nu verder met Rusland?’). En ik rende me suf en deed mijn best in korte zinnen te spreken. Er zat niets anders op.
Tot Beata me op een dag opbelde, mijn Poolse agent. En ze vroeg of het geen goed idee was om alles wat ik niet kon zeggen, bijvoorbeeld het feit dat de oorlog niet acht maar al dertig jaar aan de gang is, of zelfs, zoals ik stelde, al honderd jaar (‘driehonderd jaar!’ viel ik haar in de rede – ‘prima, driehonderd jaar dan’) in een lang essay uit te werken, in de vorm van een boek?
‘Maar ik kan niet bij mijn bibliotheek!’ antwoordde ik vertwijfeld.
***
Dat was een extra complicatie, die mij professioneel vleugellam maakte (boven op het feit dat ik zo kortzichtig was geweest om mijn laptop achter te laten en ik op mijn nieuw aangeschafte computer nog altijd geen volledige toegang tot mijn /documenten/ had): om een enigszins onderbouwde uiteenzetting van mijn standpunt op papier te zetten, van meer dan ‘vijf minuutjes’ leestijd, op z’n minst een uur (en met de nodige ‘wegwijzers’, oftewel verwijzingen en links voor lezers die zich verder in de onderwerpen willen verdiepen), had ik mijn huisbibliotheek nodig. Geen schrijver kan zonder: vertrouwde boeken op hun vertrouwde plek, boeken die je bij de hand wil hebben, omdat je het paginanummer van een gekoesterde gedachte of citaat uit je hoofd weet (indien nodig zoek je het binnen een paar minuutjes op) – dat zwijgzame koor van gespreksgenoten dat je op je werkplek omringt, zoals de kiezeltjes en planten een visje in een aquarium omringen en een geschikt microklimaat voor hem creëren. Maar in dit geval ging het niet alleen om psychologisch of logistiek /gemak/gerief/; ik had een aantal specifieke /werken oekraïnistiek/ nodig die in de kasten van mijn Kyivse werkkamer stonden en die niet gedigitaliseerd waren – of /via een andere weg te verkrijgen/ buiten de grenzen van Oekraïne.
Dat moet ik altijd apart uitleggen aan vertegenwoordigers van de gelukkige volkeren die in de loop der geschiedenis niet aan systematische denationalisering onderworpen zijn: na dertig jaar onafhankelijkheid hebben de Oekraïners de kennis over hun eigen culturele erfgoed nog altijd niet in volle luister hersteld. Om een voorbeeld te geven: de eerste (überhaupt!) volledige verzamelde werken (in veertien delen) van de dichteres Lesia Oekrajinka, een van onze drie belangrijkste moderne klassiekers en de enige vrouw die de eer toekomt op een Oekraïens bankbiljet te staan (een hervormer van de vrouwenliteratuur, de grondlegger van het Oekraïense filosofische theater, een uiterst boeiende denker en, zonder overdrijven, een encyclopedie van de Oekraïense Belle époque) verscheen vorig jaar pas, in 2021 – ter gelegenheid van haar honderdvijftigste verjaardag (sic); dan kan je je voorstellen hoe het gesteld is met minder vooraanstaande auteurs. Het doel van koloniaal onderwijs is altijd dat de inheemsen de cultuur van de metropool beter kennen dan hun eigen cultuur, /met als gevolg dat/ ‘hoogopgeleide Oekraïner’ nog altijd niet gelijkstaat aan ‘onderlegd in de eigen cultuur of geschiedenis’: degenen die dat wel zijn hebben zich altijd ‘dragers van geheime kennis’ gevoeld, zowel in de USSR als in onafhankelijk Oekraïne, met als verschil dat een drager van deze kennis in de USSR (indien ze haar niet geheim hield) kon rekenen op verhoogde belangstelling van de KGB, tot opsluiting aan toe (zelfs tijdens Gorbatsjovs perestrojka crepeerden er nog ‘te hoog opgeleide’ Oekraïners in de Sovjetconcentratiekampen, onder wie Vasyl Stoes, de grootste dichter van zijn generatie) – /terwijl deze kennis in onafhankelijk Oekraïne sociale prestige verwierf, maar daardoor nog geen massafenomeen werd/. Mijn Oekraïense bibliotheek, overgeërfd van mijn ouders (zij het in een wat uitgedunde staat, met dank aan de KGB-huiszoekingen in de jaren zestig) is nog steeds meer dan een sentimentele waarde, het is een voorwaarde om te kunnen scheppen.
Ondertussen vergaarde de bibliotheek stof in mijn Kyivse woning en bleven de Russen Kyiv bestoken met raketten die om de zoveel tijd ergens insloegen. Burgermeester Vitali Klytsjko verzocht de Kyjanen die waren vertrokken voorlopig niet terug te keren. Mijn familie en vrienden drongen op hetzelfde aan. Na de bevrijding van het Noorden – de oblasten Kyiv, Tsjernihiv en Soemy – werd duidelijk dat de bezetters het in het bijzonder gemunt hebben op de culturele elite en dat ze stukken beter zijn voorbereid op het /voeren van een schrikbewind dan van een oorlog/: het bleek dat de eerste slachtoffers, naast veteranen van de ato[3] en lokale leiders, diezelfde ‘dragen van geheime kennis’ waren op wie in de USSR de KGB /jaagde/ – leraren en priesters van beide Oekraïense kerken (de Griek-Katholieke en de Autocefale Orthodoxe). Om met Polonius uit ‘Hamlet’ te spreken: /als dit waanzin is, dan is die niet zonder logica/, een logica die we maar al te goed kennen uit de 20ste-eeuwse Oekraïense geschiedenis, er bestaat een aparte term voor – elitocide. In Charkiv, waar de Russische vijfde colonne bijzonder actief was, wisselden een aantal van mijn vrienden uit het artistieke milieu regelmatig van slaapadres, uit angst voor ontvoeringen, en ook zij raadden me aan om mijn terugkeer uit te stellen tot veiliger tijden. Lang verhaal kort, de vooruitzichten om binnen afzienbare tijd met mijn bibliotheek herenigd te worden waren somber. Ik was nog steeds een vrouw met een koffertje, die in haar twaalfde hotel binnen zes weken tijd verbleef, en dat is iets heel anders dan een schrijver op residentie.
De koffer was inmiddels nieuw, weliswaar: na een optreden in het Europees Parlement in Straatsburg had ik een halfuurtje omhanden om een groter exemplaar te kopen, waarna ik het koffertje van thuis, dat ‘voor twee jurken’, moest achterlaten op de hotelkamer. Ten afscheid nam ik er een foto van, alsof het een levend wezen betrof. Het was een oud ding, bereisd, rafelig aan de randen, met onafpulkbare stickers van vroegere, gelukkigere reizen, die de garantie van terugkeer hadden geboden; het levende bewijs dat ik ooit een leven leidde waar /ik controle over had/. Het rook ook naar thuis.
Zo werd ik een vrouw met een nieuwe koffer – wat nog erger is.
Maar toch zette ik de stap.
***
[1] In 1950 publiceerde Stalin een serie artikelen waarin hij onder verwijzing naar Marx betoogde dat talen, net als klassen, in een eeuwenlange strijd verwikkeld zijn en er uiteindelijk één als winnaar uit de bus zou komen: het Russisch, vanzelfsprekend (noot van de vertaler).
[2] Een misvatting die nog steeds wel eens de kop opsteekt: in het juli/augustus-nummer van Foreign Policy noemde de gerenommeerde Britse professor Lawrence Freedman Girkin nog een “Oekraïense separatist”… (noot van de vertaler).
[3] De Anti-Terroristische Operatie: de officiële aanduiding van de oorlog tegen de Russen en hun proxy’s in de Donbas sinds 2014.