9 tech- en sciencefictionromans die laten zien wat de mens mens maakt

Met zijn laatste roman, De Mitsukoshi Troostbaby Company, waagt Auke Hulst zich aan het sciencefictiongenre en laat hij zien dat verhalen die zich in de toekomst afspelen toch veel over de huidige wereld kunnen zeggen. Misschien is dat in zekere zin ook wel kenmerkend voor het genre, omdat het toestaat om met een nieuwe, aangepaste blik naar de wereld te kijken. Ten diepste zou het moeten gaan over want de mens mens maakt, volgens Hulst. Voor ons scheidt hij het kaf van het koren.

Opslaan

Tags

AI Dystopie Lijstjes
Foto via rawpixel

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

We leven in een sciencefictionwereld – een onzekere, snel veranderende tijd van dataficering, klimaatverandering, robotisering en digitalisering – en onvermijdelijkerwijs dringt dat door in de kunsten. In films en tv-series op streamingsplatforms wordt bij voortduring gespeeld met de dreiging van technologie en de wijze waarop technologie ons idee van menselijkheid bevraagt en ondermijnt.

Ik moet bekennen dat ik het niet zo heb op dat audiovisuele bombardement. Tegenover elke Her en Ex Machina staan karrevrachten slecht doordachte, gemakzuchtige, op effectbejag gerichte films; tegenover elke intelligente Black Mirror-aflevering staat popcorn dat op de schedelpan afketst. Het tv-format beknelt, de makers herkauwen geregeld ideeën uit beter uitgewerkte romans, en vaak draait het vooral om de spanning, de twists, de slimmigheidjes. En dus niet om dat waar het ten diepste over zou moeten gaan: wat technologie betekent voor de mens en onze idee van menselijkheid. Waarmee ik ook de menselijkheid van niet-menselijke intelligenties bedoel, of dat nu anderssoortige levensvormen of kunstmatige wezens zijn.

Met het oog daarop een aantal leestips, waaronder vrij particuliere.

1. Ann Leckie – Ancillary Justice (2013)

Deze veelvuldig bekroonde sciencefictionroman combineert een hoofdtroop van de sf – interstellaire machtsstrijd en oorlogsvoering – met het intrigerende gegeven van het ruimteschip als zelfbewuste entiteit. Niet helemaal nieuw – soms speelt dat idee op de achtergrond een rol, zoals in Octavia Butlers Dawn (1987), soms is het een kerngegeven, zoals in Anne McCaffrey’s The Ship Who Sang (1969), of in het hartverscheurende korte verhaal ‘I, Dreamer’ (1953) van Walter M. Miller Jr. Leckie. Ancillary Justice verhaalt over intelligente schepen die duizenden zogeheten ‘corpse soldiers’ besturen, doden die als het ware onderdeel van de zwermgeest van het schip zijn geworden. Wanneer het schip 'The Justice of Toren', de protagonist van deze roman, wordt vernietigd, ontkomt één van de ‘corpse soldiers’. Nu zit 'The Justice of Toren' gevangen in dat ene mensenlichaam en moet het leren omgaan met de beperkingen ervan, en met het vraagstuk hoe wraak te nemen met zulke beperkte middelen.

2. Louisa Hall – Speak (2015)

Er valt best iets aan te merken op deze complexe roman van Hall – een zekere toondoofheid waar het de politieke dimensie van technologie betreft, bijvoorbeeld – maar de redeeming features maken het boek de moeite. Om te beginnen: de taal. Hall is dichter, een oud-studente van Seamus Heany, en hoe vaak schrijft iemand waarlijk dichterlijk over technologie? Voeg daarbij het intrigerende weefwerk van elementen: de dagboeken van een vrouw uit de 17e eeuw, fictieve brieven geschreven door wiskundige en computerpionier Alan Turing, programmeurs en de programmatuur die robotpoppen besturen. Maar vooral: dat Hall ondanks de vrij dystopische aanblik van haar wereld een relatief zachte benadering van technologie heeft, en altijd haar kernthema in het oog houdt: de diepmenselijke behoefte aan contact.

3. Walter Tevis – Mockingbird (1980)

Een superieure robot, de beste in zijn soort, die bovenop de Empire State Building staat met het doel zich dood te werpen... enkel om te ontdekken dat het daartoe niet in staat wordt gesteld door zijn programmatuur. Zo begint Walter Tevis’ ondergewaardeerde, briljante sciencefictionroman Mockingbird. Tevis’ robot, Spofford, leeft al eeuwen en weet zich inmiddels omringd door een uitgepieterde menselijke beschaving – ontvolkt, analfabeet, gedesinteresseerd. Alles wat hij heeft is zijn allesverzengende, niet te vervullen doodswens. Een gitzwarte roman, hoewel niet vrij van humor, en emotioneel geladen, misschien nog wel meer dankzij Spofford dan Mary Lou en Bentley, de menselijke hoofdpersonages die gestraft worden voor hun pogingen te leren lezen. (NB: Tevis is nu vooral bekend vanwege zijn roman The Queen’s Gambit, die de basis vormde voor de gelijknamige Netflixserie, en zijn verfilmde romans The Hustler, The Color of Money en The Man Who Fell To Earth. Die laatste kan ik iedereen aanraden: Tevis slaagt erin het verhaal van een buitenaards wezen te gebruiken om het over zijn eigen alcoholisme te hebben.)

4. Kazuo Ishiguro – Klara and the Sun (2021)

Full disclosure: ik las deze roman van Nobelprijswinnaar Ishiguro niet. Heel bewust – ik was zelf bezig met de laatste loodjes van mijn roman De Mitsukoshi Troostbaby Company, waarin een robotmeisje een grote rol speelt, en toen ik vernam dat Ishiguro óók een boek had geschreven rond een robotmeisje zakte de moed me in de schoenen. Werd daar het gras voor mijn voeten weggemaaid? Weer bedaard begreep ik dat het zeer waarschijnlijk radicaal verschillende boeken zouden zijn. Toch leek het me beter zo min mogelijk kennis van Klara and the Sun te hebben, mocht ik onverhoopt alsnog onbewust gaan plagiëren. Dit is wat ik weet: dat het boek vanuit het perspectief wordt verteld van Klara, een zonne-energie-aangedreven Artificial Friend, die het 14-jarige, doodzieke meisje Josie gezelschap moet houden. En dat in een akelige wereld waar zonlicht wordt tegengehouden met luchtvervuiling en sommige kinderen genetisch zijn opgewaardeerd voor betere schoolprestaties.

5. Ted Chiang – ‘The Lifecycle of Software Objects’ (opgenomen in Exhalation, 2019)

Ted Chiang is verre van een veelschrijver: hij publiceerde in dertig jaar tijd slechts achttien korte verhalen en novelles, die zijn samengebracht in twee bundels: Stories of Your Life and Others (2002), waarin de novelle is te vinden die de basis vormde voor de film Arrival, en Exhalation (2019). Tegelijk is Chiang wel een van de slimste en interessantste sciencefictionschrijvers van zijn generatie. Chiang is afgestudeerd in computerwetenschappen en is werkzaam als tekstschrijver in de computerindustrie, maar vergis je niet: ondanks de wetenschappelijke achtergrond van zijn verhalen, is hij ook een humane, gevoelige schrijver. Hoe kan het ook anders als je je bezighoudt met AI, een vakgebied dat je steeds weer confronteert met de vraag: wat maakt iets menselijk? Een fantastisch voorbeeld is de novelle ‘The Lifecycle of Software Objects’ (2010) dat is opgenomen in Exhalation. We volgen ex-dierentuinmedewerker Ana, die helpt met het trainen van digients, kunstmatig intelligente entiteiten in een virtuele wereld, en Derek, een ontwerper die dierachtige avatars voor digients ontwikkelt. In het tijdbestek van minder dan 150 pagina’s toont Chiang de groei van deze digients tot voldragen wezens. Het drama schuilt in de bedreiging voor hun voortbestaan als het platform waarbinnen ze bestaan op het punt staat te verdwijnen, en in alle complicaties die het opvoeden van intelligente wezens nu eenmaal met zich meebrengt.

6. Maxim Februari – Klont (2017)

Wie de NRC-columns van Maxim Februari leest – en dat doe ik trouw – weet dat Februari niet alleen een goede schrijver is, maar ook een scherp denker en ethicus. In Klont heeft Februari de dataficering van de samenleving op de korrel; de wijze waarop mensen worden gevangen in gegevens die een afgietsel van de werkelijkheid zijn, niet de werkelijkheid zelf. (‘Een kloon – nee, een soort kloon – van de werkelijkheid die volledig autonoom opereert. Dat is de klont.’) Wat Februari wranggeestig laat zien is dat materie die zich nogal leent voor essayistiek prima aanschouwelijk en dramatisch interessant te maken is aan de hand van personages: in dit geval de (vrijelijk plagiërende) tech-prediker Alexei Krups en Bodo Klein, de ambtenaar van het Ministerie van Veiligheid die Krups in de smiezen moet houden. Een roman die bevestigt wat Krups verzucht: dat de roman ‘tegenwoordig nog de enige machine [is] die betekenis zoekt in een vat vol gegevens’.

7. Philip K. Dick – Do Androids Dream of Electric Sheep? (1968)

Bij u allen waarschijnlijk bekend van de verfilming onder de titel Blade Runner. Dick onderzocht in vele van zijn romans en verhalen de vraag: wat is echt? En ook: wat is een mens? In deze roman wordt die laatste vraag op scherp gesteld: intelligente robots met een zeer beperkte levensduur hunkeren naar alles wat menselijk is: contact, liefde, een langer leven. Agent Deckard (in de film gespeeld door Harisson Ford) maakt jacht op ze, maar komt ook in contact met een robotvrouw die niet weet dat ze ‘niet echt’ is. En is Deckard zelf eigenlijk wel een mens?

8. Robert Heinlein – The Moon is a Harsh Mistress (1966)

Heinlein, een van de Grote Drie van de oude sciencefiction (de andere twee zijn Isaac Asimov en Arthur C. Clarke), is niet erg salonfähig meer, en daar hebben zijn denkbeelden alles mee te maken: een vreemd amalgaam van militarisme, rechtse machopraat, libertarisme en extreem seksueel vrijdenken. En toch... Deze roman van Heinlein is het boek dat van mij een lezer maakte, en hoewel de kern van het verhaal – een gevangenenkolonie op de Maan komt in verzet tegen de aardse onderdrukkers – soms bewust laagtechnologisch is (de opstandelingen bedrijven een brute vorm van stenen werpen in de gravitatieput van de aarde), is het ook het eerste boek waarin ik kennismaakte met een zelfbewuste computer: Mike. Mike bestuurt alle systemen van de kolonie, en wordt door zijn monteur bij de rebellie betrokken. Zijn opofferingsgezindheid en onbeholpen pogingen tot humor maakten Mike voor mij onvergetelijk.

9. Karel Čapek – R.U.R. (1920)

Dit legendarische toneelstuk van de Tsjech Karel Čapek speelt op het eiland waar Rossum's Universele Robotfabrieken zijn gevestigd: productiefaciliteiten waar goedkope, mensachtige machines worden gemaakt die inzetbaar zijn in fabrieken, op het land of in oorlogssituaties. Een paar klassieke sciencefictiongegevens worden hier al ingezet: de mens – in dit geval directeursdochter Helena Glory – die medelijden heeft met robots en hen wil verlossen van hun juk, en de robots die in opstand komen tegen hun producenten. Het is een humoristisch stuk met een, afhankelijk van je interpretatie, grimmig of juist hoopvol slot. Het is voor de moderne lezer niet per se erg subtiel, maar het is wel het stuk waar ons woord ‘robot’ vandaan komt, naar het Tsjechische robota, het verrichten van geestdodend werk, vaak door een robotnik, een lijfeigene.