7 romans die je empathie trainen en zo de kracht van fictie laten zien

Emy Koopman promoveerde op het effect van literaire teksten over rouw en depressie op ons begrip voor anderen. Als er iemand dus zou kunnen weten welke romans het idee bevestigen dat je van fictie lezen empathischer wordt, is zij het. Maar toen we haar om een lijstje met empathisch-makende romans vroegen zei ze in eerste instantie: nee. Want: een verhaal hoeft niet per se verzonnen te zijn om empathie op te roepen. Toch moest ze toegeven dat fictie een speciale kracht heeft.

Tags

Empathie Lijstjes

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

Het is niet het lezen van fictie wat mensen empathischer maakt, weet ik uit mijn promotieonderzoek naar dit onderwerp. Ja, het lezen van een tekst waarin je meegaat in de denk- en gevoelswereld van een ander kan ervoor zorgen dat je die ander, en de bredere groep waar diegene tot behoort, beter gaat begrijpen. Ja, het lezen van zo’n tekst is hoe dan ook een training voor je vermogen om het perspectief van een ander in te nemen, je cognitieve empathie. Maar zo’n tekst hoeft geen verzonnen verhaal te zijn. Integendeel: als lezers denken dat een verhaal waargebeurd is, voelen ze er vaak meer bij. Het grootste verschil in het opwekken van medeleven en begrip zie je tussen teksten die informerend zijn (die vergeten we vaak al snel) en teksten die verhalend zijn.

Bij die verhalende teksten hebben schrijvers een heel arsenaal aan literaire middelen die, als bijvangst, medeleven kunnen opwekken. Treffende metaforen en vergelijkingen, bijvoorbeeld, zorgen voor een sterkere emotionele betrokkenheid (al zullen de meningen altijd verschillen over wat dan ‘treffend’ is). De cognitieve empathie van de lezer wordt gestimuleerd door zogenoemde ‘open plekken’: als je zelf moet invullen wat iemands motivaties of gevoelens precies zijn. Al kunnen zulke literaire kenmerken in principe ook ingezet worden in (auto)biografieën, essays, zelfs reportages. Is de tweedeling fictie/ non-fictie überhaupt niet achterhaald?

En toch… al is het idee van twee elkaar uitsluitende categorieën te grof, ‘fictie’ kan wel degelijk iets anders dan ‘non-fictie’, iets wat het inleven kan bevorderen. Via de vrijheid van de verbeelding, niet gebonden door een werkelijkheidsclaim, met ingrepen die op het eerste oog soms absurd lijken, kan de schrijver wat wezenlijk is vaak dichter naderen, toegang bieden tot plekken en binnenwerelden die voor lezers anders moeilijk bereikbaar zouden zijn, of waar zij zonder de sussende woorden ‘het is niet echt’ niet naartoe zouden willen. Hier zijn zeven voorbeelden van boeken die op zo’n manier een deur naar een donkere ruimte openen.  

1. Rebecca Hunt – Meneer Chartwell (2011, vertaald door Mary Bresser)

‘Een zwarte hond’ – zo beschreef Winston Churchill zijn depressies en sindsdien is het in het Engelse taalgebied een veelgebruikte metafoor. Rebecca Hunt, zelf niet onbekend met verlammende zwaarmoedigheid, bouwde haar debuut eromheen: Meneer Chartwell verhaalt hoe de jonge weduwe Esther Hammerhans en de staatsman Churchill himself bezocht worden door een gigantische zwarte Deense dog die zichzelf ‘Meneer Chartwell’ noemt en die alles in hun omgeving walgelijk, bedrukkend en onmogelijk probeert te maken. Soms vervallen de beschrijvingen van Hunt in slapstick, maar juist die lichtheid kan mensen die zelf nooit depressief zijn geweest helpen om mee te gaan in de wereld van hen die er wel aan lijden, zo bleek uit lezersonderzoek waarin ik mensen zowel Sylvia Plaths De glazen stolp als Hunts Meneer Chartwell liet lezen. Plaths boek is een terechte klassieker die alleen al met het beeld van de glazen stolp vangt hoezeer depressie mensen van anderen isoleert, maar de consistente afstandelijkheid van de hoofdpersoon in dit autobiografische boek was voor een deel van de lezers te ergerlijk om nog met haar mee te willen gaan. Door de toegankelijkheid van Hunts boek, met het even vervreemdende als concrete personage van de zwarte hond, kregen zij een gevoel voor wat depressie zou kunnen inhouden en begonnen ze zich af te vragen in hoeverre dit overeenkomt met de werkelijke ervaring.

2. Han Kang – De vegetariër (2006, vertaald door Monique Eggermont)

Op een nacht opent een huisvrouw, Yeong-hye, de deur van de koelkast en gooit al het vlees in de vuilnisbak. Het vlees en ook de eieren. Ze eet het niet langer. Haar Zuid-Koreaanse burgerlijke omgeving ziet haar gedrag, waar zij hen geen bevredigender verklaring voor biedt dan dat ze ‘een droom’ heeft gehad, als belachelijk, recalcitrant en verstorend. Haar man en haar vader proberen haar met dwang weer de normaliteit in te krijgen, maar Yeong-hye gaat niet terug. Zij wil een boom worden.

Han Kang zou voor haar enigmatische, met de Man Booker International Prize bekroonde boek geïnspireerd zijn geweest door een versregel van de modernistische Koreaanse dichter Yi Sang waarmee die zich uitsprak tegen het geweld van de Japanse bezetter: ‘Ik geloof dat mensen planten zouden moeten zijn.’ Een westerse lezer ziet wellicht echo’s van Kafka’s voedselweigeraar uit Ein Hungerkünstler en Melville’s Bartleby (de kantoorklerk die van de ene op de andere dag alle taken weigert met de zin ‘I would prefer not to’). Onbegrijpelijke personages kunnen ‘bizar’ blijven, maar in De vegetariër geeft Kang de drang tot begrijpen een duwtje door het inzetten van drie verschillende vertellers die dichtbij Yeong-hye staan en toch op afstand van haar blijven (haar man, haar zwager/minnaar en haar zus), terwijl ze ondertussen in korte cursieve passages flarden van Yeong-hye’s duistere en poëtische gedachtewereld deelt. Het is aan de lezer om Yeong-hye’s kant te kiezen en haar dromen te duiden.

3. J. Bernlef (pseudoniem van Hendrik Jan Marsman) – Hersenschimmen (1984)

‘Je hoeft niet in de braadpan te hebben gelegen om over een schnitzel te schrijven,’ vond de Russische schrijver Maksim Gorki (1868-1936). Soms is het ook simpelweg zo dat de braadpan het schrijven onmogelijk maakt. Om het complete onttakelingsproces van dementie te overzien en daar een verhaal van te maken dat enigszins recht doet aan de ervaring zonder onleesbaar te worden heb je waarschijnlijk een niet-getroffene nodig met een buitengewoon inlevings- en taalvermogen. Hendrik Jan Marsman verdiepte zich in de jaren tachtig in die hersenziekte waarover destijds nog weinig werd gesproken en schiep een roman (nog altijd in druk) die ons meeneemt in de gedachten van de 71-jarige Maarten Klein. Wat Maarten aanvankelijk nog weg kan wuiven als verstrooidheid wordt almaar verontrustender. Het verleden verdringt het heden, jeugdherinneringen worden levendiger dan het nu. ‘Een soort zeeziekte in mijn denken lijkt het wel. Onder dit leven woelt een ander waar alle tijden, namen en plaatsen door elkaar heen spoelen en waarin ik als persoon al niet meer besta.’ Geleidelijk vallen er gaten in de gedachtestromen en drijft de Maarten die we hebben leren kennen steeds verder uit zicht. ‘Lichtjes golvend… de hele binnenkant dreigt nu naar buiten te komen… eens had Einstein gelijk maar hij vergat deze plek… hier heeft het licht geen snelheid meer… niets om me in te vermeien.’

4. Jean Rhys (pseudoniem van Ella Gwendolen Rees Williams) – De wijde Sargassozee (2020, vertaald door W.A. Dorsman-Vos)

De herschrijving van klassieke teksten vormt een eigen genre binnen de literatuur, dat zich bij uitstek leent om stemmen die eerder niet werden gehoord te laten weerklinken. ‘There is always the other side, always,’ aldus Antoinette Cosway Mason, de hoofdpersoon in Jean Rhys’ De wijde Sargassozee. De wijde Sargassozee is de herschrijving van Charlotte Brontë’s gothische roman Jane Eyre (1847), waarin ‘Bertha Mason’, de eerste vrouw van Mr. Rochester, verzwegen en verstopt, de reden is dat Jane niet met de door haar geadoreerde, Heathcliffiaanse antiheld kan trouwen. Veel compassie voor deze vrouw toont Jane niet; al haar medelijden gaat uit naar Mr. Rochester, die haar vertelt dat Mason wild en ‘onkuis’ was. In De wijde Sargassozee schetst de Brits-Caraïbische Rhys een compleet ander beeld van de situatie. Haar Antoinette – geboren op Jamaica, waar ze, door haar gemengde afkomst, overal buiten valt – wordt uitgehuwelijkt aan Engelsman Rochester en probeert daar het beste van te maken. Ze heeft hem lief en wil dat hij haar liefheeft, maar haar pogingen hem voor zich te winnen zijn een bij voorbaat verloren strijd: zowel Jamaica als Antoinette beangstigen Rochester. Het is hem allemaal te kleurrijk, te sensueel en vooral niet Engels genoeg. Rochesters wreedheid – inclusief ontrouw – maakt Antoinette wanhopig, wat hij interpreteert als waanzin. En een waanzinnige vrouw, daarmee kan een negentiende-eeuwse man doen wat hij wil. Hij neemt haar mee naar Engeland en sluit haar op. Maar stil krijgt hij haar niet, ook niet in Jane Eyre. Als ‘mad woman in the attic’ blijft ze rondspoken en schreeuwen, tot ze uiteindelijk het huis in brand steekt. 

5. Toni Morrison – Beminde (2020, vertaald door Nettie Vink)

Samen met haar vier kinderen en andere familieleden ontsnapt een jonge moeder uit een slavenplantage, maar de groep wordt gevangengenomen. Om te voorkomen dat haar kinderen terug de slavernij worden ingestuurd, pakt ze een slagersmes en snijdt haar tweejarige dochter de keel door. Dit historische gegeven uit het leven van de Afro-Amerikaanse Margaret Garner gebruikte Toni Morrison als uitgangspunt voor haar met de Pulitzerprijs bekroonde roman Beminde. Morrison poogde daarbij niet om zich aan de feiten te houden, ze liet haar verbeelding het overnemen om nieuwe personages te scheppen. Margaret werd Sethe, het gedode dochtertje werd Beminde, genoemd naar het ene woord dat Sethe op de grafsteen van het kind kon laten beitelen. Beminde blijkt verre van dood. Aanvankelijk is ze niet meer dan een geestverschijning, onzichtbaar maar luidkeels aanwezig in het veilige huis in Cincinnati (Ohio) waar Sethe met haar levende dochter Denver verblijft. Vervolgens gaat Morrison een stap verder: ze laat Beminde als volwassen vrouw uit het water oprijzen en haar weg vinden naar Sethes huis. Beminde is het verleden dat niet wil rusten, dat je ’s nachts wakker huilt, maar – zo suggereert Morrison – als je haar niet wegduwt kan ze je helpen om momenten van schoonheid terug te brengen in een geschiedenis vol gruwelen.

6. Multatuli (pseudoniem van Eduard Douwes Dekker) – Max Havelaar (1860)

Het meest voor de hand-liggende boek als je het hebt over literatuur en empathie: het boek waarvan de titel een fair trade-merk is geworden. Met deze canoniek geworden aanklacht tegen de uitbuiting van de Indonesische bevolking vervulde Eduard Douwes Dekker in Nederland een vergelijkbare rol als Harriet Beecher-Stowe in Amerika met De hut van Oom Tom. Deze vergelijking roept Dekker zelf ook expliciet op in zijn boek. Na het vertellen van het tragische verhaal van Saïdjah en Adinda verweert de schrijver zich tegen het verwijt dat het onwaar zou zijn. Ja, geeft hij toe, het is een ‘verdichtsel’, maar ‘Ik weet en kan bewijzen dat er veel Adinda’s waren en veel Saïdjahs, en dat, wat verdichtsel is in ’t bijzonder, waarheid wordt in het algemeen’. Net als Beecher-Stowe heeft hij ‘in plaats van een optelling van dorre daadzaken’ een verhaal gegeven, ‘om ’t besef der behoefte aan verbetering te doen doordringen in de harten’. Dat lukte: welgestelde Hollandse burgers ervoeren door zijn boek hoeveel leed hun weelde elders veroorzaakte en Max Havelaar speelde een belangrijke rol in het debat over het afschaffen van het ‘cultuurstelsel’, waarin de Nederlandse staat bepaalde wat Indonesiërs moesten verbouwen. Hoeveel de tranen van de gegoede burgerij in de door winst gedreven praktijk waard waren is wel de vraag. De afschaffing van het cultuurstelsel in 1870 was in feite een privatisering en verbeterde de levensomstandigheden voor de Indonesiërs nauwelijks.

7. Manon Uphoff – Vallen is als vliegen (2019)

‘Ik denk dat als ik alle huiden, vlees, bloed, botten en spieren, alle metalen en gereedschappen, alle tekenstiften en materialen of talen in de wereld tot mijn beschikking had, ik nog niet in staat zou zijn, al was ik een meester op alle terreinen, om een beeld van de Minotaurus en zijn labyrint op te trekken.’ Maar ze slaagt er wel degelijk in, Manon Uphoff, om in woorden de duisternis op te roepen van de vader die zijn lusten uitleeft op zijn eigen kinderen. Ze slaagt erin om ons te laten kijken naar wat we niet willen zien, door kale feitelijkheden (‘HEHH […] stort zijn zaad in de mond van een achtjarige en de rest in een zakdoek.’) af te wisselen met de taal van het sprookje, de mythe die een kind nodig heeft om angst en pijn verdraaglijk te maken (‘Vernederd, zeggen jullie? Stelletje idioten! Ik werd niet vernederd, ik werd tot vlamhete zonnekoningin gemaakt!’). Door haar vader te laten transformeren in ‘de Minotaurus’ maakt Uphoff het niet onwerkelijker, maar juist beter invoelbaar hoe machtsmisbruik werkt. Of je Vallen is als vliegen nu literaire memoires noemt of, zoals de flaptekst, ‘een in de werkelijkheid gewortelde roman’, het resultaat is een triomf: een omvorming van het onuitspreekbare in het uitgesprokene, via de middelen van de fictie.