Het duurde een tijdje voor de Amerikaanse dichter Walt Whitman (1819-1892) zichzelf ontdekte. Als er één ik-dichter is, is hij het wel. Hij werkte in New York eerst als leraar, journalist, uitgever en drukker, en publiceerde in 1842 onder de naam Walter Whitman de curieuze, uiterst sentimentele roman Franklin Evans; or the Inebriate. Een krachtig pleidooi tegen alcoholmisbruik. Goeie kans dat hij daarin zijn eigen alcoholgebruik aan de kaak stelde. Van de grote dichter die hij later werd is in dit feuilletonverhaal nog niet veel te merken, toch komt er ineens het volgende merkwaardige visioen in voor. Whitman bezig zichzelf te ontdekken, in mijn vertaling: „Vanaf de toppen van forten zag ik de Sterrenvlag van Vrijheid – glorieus wapperend in de wind! En hoe ongelooflijk talloos waren de inwoners van dat land!”
Hij verdiende met dit feuilleton overigens meer dan hij later tijdens zijn leven met zijn geweldige meesterwerk Leaves of Grass (eerste druk 1855) verdiende. Maar daarin waren de ik-remmen dus voorgoed los.
Hij vierde een feest met zichzelf in dit totaal rare en schitterende, alle kanten uitwaaierende en ongegeneerd opschepperige, ongeremde en alles omvattende mega-dichtwerk. Zo moest de nieuwe poëzie van de US worden, vond hij en hij zette dit ik-project de rest van zijn leven meedogenloos voort.
De eerste druk begint met de woorden „I CELEBRATE myself”, de eerste twee woorden gelijk maar in hoofdletters, Anneke Brassinga vertaalde het als „ik bejubel mezelf”. Geweldig! Feest vieren met jezelf. Bedenk dat in Europa en de Verenigde Staten dichters nog volop bezig waren met historische en bijbelse taferelen en met stichtelijke lessen, hier brak dit excessieve ik-gevoel pas na 1920 door. Hahaha, allemachtig wat liepen ze achter.
‘Al mijn atomen behoren evengoed tot die van jou’
Whitman gaat brutaal verder: „And what I assume you shall assume / For every atom belonging to me as good belongs to you.” Al mijn atomen behoren evengoed tot die van jou: veel gekker kon je het niet maken vond de poëtische goegemeente. En vervolgens bezingt hij in het gedicht zijn eigen lichaam, zijn ziel en de heerlijke geuren van zijn adem. En wat er allemaal te zien is en te beleven valt. Alles wordt bezongen, veerponten in New York, gangsters, de stotteraar, de zenuwpees, de afgewezen minnaar, de danser, alle dromen. „A few light kisses… a few embraces… a reaching around of arms.” „The delight alone or in the shine of the streets or along the fields and hillsides…”
Whitman zette zichzelf schaamteloos in het middelpunt van de aarde en reikte naar de ander, hij bood zichzelf aan, zou je kunnen zeggen. Geniet van mij zoals ik van jou geniet. Wees mijn geliefde zoals ik jouw geliefde ben. Dit is zijn zowel mystieke als maatschappelijk project. „I am the poet of the body’ / I am the poet of the soul.” En als klap op de vuurpijl, een stuk verderop in dit epische, rijmloze, woekerende ‘zelf’-gedicht: „I sing the body electric”. Als dit geen krachtige, levende, verbluffende poëzie is, weet ik het ook niet meer. Ironie staat hier machteloos tegenover. Laat je ontwapenen en meevoeren met deze onbeschaamde ik-dichter. Laat hem bij je binnen, gedenk hem, maar doe hem niet na, dat lukt niet.
Op bezoek bij stervende soldaten
Hij had weinig succes, bleef straatarm, werd gesteund door een paar weldoeners. Het was allemaal te vreemd, hij bezong alle liefdes, ook tussen mannen, zonder zich remmingen op te leggen. Zelfcensuur was nooit zijn sterke punt. En wat te denken van zinswendingen als: „Ik zet de bruidegom uit bed en slaap zelf bij de bruid, ik klem haar de hele nacht tegen mijn dijen en lippen.” In het schitterende gedicht over een kind dat de levensweg bewandelt („a child went forth”) schrijft hij onder andere over de vader: „hij die ’s nachts het vadersap eruit spoot en vader van hem werd.” Zelfs nu zou dit in de Verenigde Staten (hier ook) gefronste wenkbrauwen opleveren, destijds was het ongehoord.
Tijdens de Amerikaanse burgeroorlog bezocht hij aan het front de verschrikkelijkste ziekenhuizen. Urenlang zat hij aan het bed bij stervende soldaten. In zijn latere autobiografische schetsen Specimen Days (vertaald als Oud ben ik en jong ben ik) staan er hartverscheurende stukken over. Hij kleedde zich altijd keurig netjes aan, anders durfde hij de stervenden niet onder ogen te komen. En nam snoepjes mee.