'Ik geloof niet in de universaliteit van het gedicht' – Arno Van Vlierberghe over Maarten Inghels

Kies een gedicht dat je dierbaar is en vertel ons waarom. Zo simpel was de opdracht aan deze dichters, en zo simpel kan ook poëzie zijn. Want ook al komt niet iedereen met poëzie in aanraking, iedereen kan erdoor geraakt worden. Samen met literair collectief Poëzie is een Daad vragen wij in deze serie dichters om te schrijven over een lievelingsgedicht. Arno Van Vlierberghe herlas het gedicht 'IV. De Koortsdroom' van Maarten Inghels. Een gedicht uit 2011 dat hij onmogelijk zonder zijn context kan lezen, en 'als Belg anno 2024 net iets te pijnlijk anno 2011 voelt'. Dit jaar staat Maarten Inghels op de 41ste Nacht van de Poëzie.

Tags

Nacht van de Poëzie

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

Koop hier je tickets voor de 41ste Nacht van de Poëzie

Ik geloof niet in de universaliteit van het gedicht. Hoewel de Nederlandse poëzie met haar ontwapenende vrolijkheid & spreektalige mystiek mij graag wil laten geloven dat al haar geluiden & smaken ook de mijne zijn, al haar besognes & historische gevoeligheden ook mij wakker houden — ik mag het niet geloven. Ik beken, tegen niemand in het bijzonder, dat ik de Nederlandse poëzie lees met de sombere tegenzin van een weduwnaar op een bruiloft. Ik ken iedereen op de dansvloer met naam en toenaam, maar het liefst van al prop ik me vol aan het gratis buffet en denk ik aan de troost van de bezopen thuisrit.

Dit is allerminst een afwijzing van het Nederlandse gedicht & haar bouwvakkers. Veeleer is het een pikant soort zelfbescherming tegen de zelfgenoegzaamheid & inertie die me van mijn eigen plicht tot nieuwsgierigheid verlost. De winter is genadeloos voor het dier dat gelooft dat de eikel niet aan bomen maar in voederbakken groeit. Wat mist mijn maag wanneer ik ‘m voor de zoveelste keer weer bol heb gevreten aan de Nederlandse poëzie?

Ik ervaar een heel specifiek Belgische tristesse bij mijn lezing van ‘Revolte’.

Misschien zijn dit een heleboel dure & wollige woorden om te zeggen dat ik een bundel als Waakzaam (2011) van Maarten Inghels (1988) vandaag niet meer kan klasseren als louter een zoveelste symptoom van een vage pan-Europese malaise die post-Arabische Lente en pre-Occupy zijn weg vond naar Nederlandstalige poëzie. Misschien moet ik het gewoon zo zeggen: ik ervaar een heel specifiek Belgische tristesse bij mijn lezing van ‘Revolte’, de afsluitende cyclus waarmee Inghels zijn knuppel het hoenderhok in kegelde. Met name het gedicht ‘IV. De Koortsdroom’ beukt nu op me in als een Quo Vadis die dertien jaar geleden verloren ging aan milde omgevingsblindheid:

Na de tijgerbalsemtranen treedt de koortsdroom op.           
Met de dadendrang brokkelt ook de rots onder ons           
vel af. Bij enkelen gaat het kakelen van de ego-opera           
verder, floreert de spuugkramp op de verliezers.

Het gemoed van ons, vrijbuiters, wordt opgekrikt           
bij elk schandaal. Maar wij raken verstrikt in           
onze hangmatzorgen, ons gefilibuster tegen de           
struisvogelpolitiek en hun vergeelde dromen.

Onze nieuwe leider zakt door de knieën. Met alle           
geraaskal in de magazines, het baggeren om het           
gelijk, is de euforie verlopen. Geen frituursnacks of           
hamburger brengt onze mascotte er weer bovenop.
(...)

In wat voor soort duffe wereld verscheen deze droefgeestige maatopname? Het lukt prima om dit gedicht te lezen binnen het kader van de breed herkenbare, antipolitieke weerspannigheid die vanaf eind 2010 en begin 2011 vorm kreeg in verschijnselen als de Spaanse Indignados, de Italiaanse Vijfsterrenbeweging en later Occupy. Maar dit gedicht verscheen niet in een vaag niemandsland van de wereldpolitiek die niemand & iedereen aangaat. Het verscheen in het jaar waarin de Belgische politiek haar communautaire cluster fuck eens en voor altijd aan de wereld etaleerde, door maar liefst 541 dagen te moeten onderhandelen over een regering. Het verscheen in het jaar waarin de rechts-nationalistische Nieuw Vlaamse Alliantie voor het eerst de dominante partij werd en sindsdien niet meer weg te denken valt uit het Vlaamse politieke landschap. De ‘struisvogelpolitiek’ en haar ‘vergeelde dromen’, de ‘nieuwe leider’ die door de knieën zakt en naar hamburgers & vettige Vlaamse frieten snakt — het is me als Belg anno 2024 net iets te pijnlijk anno 2011.

Zelfs een vlo in dit reservaat kent de vernedering,           
en zal zich afvragen wie welk dier nog dresseert           
als de buikspreker zwijgt. Geen vervanger draagt           
de baard als een brandende vlag, heeft bravoure.
(...)

 Over buikspreekpoppen en bravoure gesproken: 2011 was het jaar waarin een van de meest gerenommeerde Nederlandse uitgeverijen ook beneden de Moerdijk z’n heil zag.  De nog enigszins Belgische uitgeverij Manteau werd opgeslokt door De Bezige Bij, die in Antwerpen ondanks dubieuze voogdij van Nederlandse belangen & markteisen de ambitie koesterde om jong Vlaams talent de nodige springplanken te bieden. Dit gedicht, en de bundel waartoe het behoort, was een telg van de eerste jaargang van deze zowel wrange als hoopgevende literaire sitcom.

Het ‘wonderkind van de Vlaamse letteren’, aldus Gerrit Komrij, was ooit gedebuteerd in de veelbelovende ‘Sandwich-reeks’ van deze laatstgenoemde poëziepaus. Een eer die slechts één andere Vlaming te beurt viel. Het wonderkind van de Vlaamse letteren dat moet worden aangeduid door de éminence grise van de Nederlandse letteren. De literaire soevereiniteit van de Antwerpse Bij mocht slechts drie jaar duren, voor het in een ‘besparingsoefening’ werd uitgewist.

Voor een landsdeel dat quasi al haar literair talent jaar na jaar uitwuift richting Randstad, is dit geen kattenpis, geen nationalistische lichtgevoeligheid. Hoezeer dit droge relaas ook als koren op de molen van de verbitterde vakidioot mag klinken — ook dit is deel van de context die het lemmet van ‘Koortsdroom’ dieper mijn hart in dwingt. Het gedicht is vermoeid, verslagen & verdrietig om alle verloren kansen, alle deuren die onherroepelijk in het slot vielen:

De wereld hangt nog steeds uit de haak maar           
alles vervaagt, er is geen links of rechts meer           
in dit cabaret. De confetti wordt opgeborgen,
standbeelden neergehaald en omgesmolten.
Ons vakjargon wordt in ieder woordenboek           
opgenomen als een laatste artefact van onze           
tijd, enkele radicalen hanteren de begrippen           
nostalgisch in de hysterie van hun zwanenzang.
(…)

Elk gedicht dat een ‘wij’ opvoert die zich in opfokkende, gezwollen retoriek uitlaat over ‘onze tijd’ en ‘de wereld’ verdient op z’n zachtst onze achterdochtige waakzaamheid. Een zin is altijd een wereld, en in die wereld is niet iedereen vanzelfsprekend welkom. Wie is die ‘wij’ met ‘hangmatzorgen’ die het verschil tussen ‘links of rechts’ niet meer kan onderscheiden? Voelen jullie, daar in de tribunes van de Tivoli, je hierdoor aangesproken? Het zou ons veel gejammer besparen om in Inghels’ woorden een soort sippe Elckerlyc aan te duiden die lamenteert over de hypocrisie van de semi-bemiddelde bakfietsgeneratie. Een boze, mistige verontwaardiging als een regenjas, die je bij de eerste zonnestraal kan uittrekken & achterlaten. Maar ergens onder mijn kruin voel ik de jeukende noodzaak dit gedicht & zijn dichter, de besognes & zijn gevoeligheden, de geluiden & smaken specifiek te maken. Waarom? In de hoop ooit, wanneer het ijlen mij nader staat dan het fêteren, mijn contreien de klanken van mijn koortsdroom niet slijten voor gebrabbel.

Poëzie is een Daad

Foto: Keke Keukelaar

Poëzie is een Daad is een literair collectief bestaande uit dichters Joost Oomen en Yentl van Stokkum en redacteur Stefanie Liebreks. Sinds februari 2021 delen ze met z'n drieën afwisselend elke dag een gedicht op hun Instagramkanaal. In 2023 verscheen hun bloemlezing Voor alle dagen, Honderd-nog-wat gedichten zonder gelegenheid. Tot aan de 41ste Nacht van de Poëzie lees je vanaf nu om de week een tekst over het gedicht dat zij die dag op Instagram plaatsen.