ILFU x Centraal Museum: Afrekenen, een verhaal van Daphne Huisden

Twee ogenschijnlijk totaal verschillende collecties ontmoeten elkaar in Double Act: de monumentale video-installaties van de Amerikaanse familie Kramlich en 17de-eeuwse schilderwerken van het Centraal Museum. ILFU en het Centraal Museum voegen samen een extra laag aan de tentoonstelling toe. Diverse schrijvers en dichters lieten zich inspireren door het tijdloze van de schilderijen en het visuele verhaal van de videokunstenaars. Vandaag: Daphne Huisden schreef een verhaal bij een combinatie van een videowerk van Pipilotti Rist en oude werken van Bloemaert, Jan van Scorel en acht anonieme kunstwerken.

Tags

Double Act fictie werkelijkheid
Pipilotti Rist, Expecting (installatie in en voor Centraal Museum, Utrecht) 2001 © Centraal Museum Utrecht / Ernst Moritz

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

Afrekenen

De helderziende uit West beloofde aan de telefoon dat hij me precies kon vertellen wie ik was. Dus maakte ik een afspraak en fietste ik een week later naar de andere kant van de stad. De zomerzon brandde de mensen van straat, dreef ze de schaduw in. Ik knoopte mijn jas voor de vorm open, reed zo langzaam als ik kon en zette mijn fiets vast aan een lantaarnpaal voor de ingang van een oude portiekwoning. De helderziende stond me al op te wachten in de deuropening; een lange man in een spierwitte blouse, met vlezige lippen en zegelringen aan al zijn vingers. Voor hij me binnenliet wilde hij weten hoe ik hem gevonden had.

‘Via via,’ zei ik. ‘Een kennis van een buurvrouw van een tante.’

Hij koesterde geen achterdocht, goedgelovigheid, daar dreef hij op. En ik vermoedde dat het zijn ego streelde dat zijn naam rondzong in de stad. ‘Kom verder.’

Ik volgde hem een smalle hal in die naar kattenpis rook en volhing met kruisbeelden; een imposante verzameling, het lijden vastgelegd in hout en metaal, goud en zilver, met en zonder berustend lachje om de lippen. Het was bijna aandoenlijk.

‘Zullen we meteen afrekenen?’ vroeg de helderziende.

Ik haalde mijn portemonnee uit mijn tas en legde de biljetten op zijn uitgestoken handpalm. Hij telde geluidloos mee, was professioneel genoeg om zijn hebzucht te verbergen, maar kon een huivering niet onderdrukken toen hij het geld opvouwde en in zijn zak stak.

‘Je bent omringd door vraagtekens,’ zei hij, ‘wist je dat? Zoveel onzekerheid, zoveel te ontdekken nog. Hoelang ben je al zoekende?’

Ik haalde mijn schouders op. ‘Sinds ik me kan herinneren.’

‘Nou, na vanmiddag zul je je antwoorden hebben. Als je je overgeeft tenminste. Kom, ik doe mijn werk beneden, in het souterrain, daar worden we door niemand gestoord.’

We daalden een steile trap af en kwamen uit in een bedompt hok met hoge, smalle ramen die nauwelijks licht doorlieten. Hier geen kruisbeelden aan de muur, maar ingelijste certificaten; de ene na de andere dubieuze cursus die hem het aanzien en gezag gaven die hij nodig had om zijn klanten te imponeren. Op een gammel bijzettafeltje stonden twee mokken en een pot muntthee. Ik vroeg of hij ook koffie had, maar dat zat niet bij de prijs inbegrepen. De stoel die hij me aanwees was hard, de zitting doorgesleten. Zelf ging hij op een met kussens bezaaide bank zitten, naast een schurftige kat die zijn snor optrok en me zijn gele hoektanden liet zien.

De helderziende liet er geen gras over groeien. ‘Voor we beginnen moet je weten dat ik je alleen kan helpen als je écht geholpen wilt worden.’ Hij legde een hand op zijn borst. Er stond kippenvel op zijn armen. ‘Ik nodig je uit om vanuit je hart te bewegen. Voor mensen die zich niet willen laten gidsen door mijn licht, kan ik geen wonderen verrichten.’

En nadat hij de verantwoordelijkheid voor het slagen van dit consult behendig bij mij had gelegd begon hij te vertellen over kleuren, chakra’s en energieën, de levensveranderende ervaringen die zijn andere klanten hadden opgedaan en de cruciale rol die hij had gespeeld in hun pad naar verlichting; een verhaal waar ik met een half oor naar luisterde terwijl ik de rest van het interieur in me opnam. Op de vloer lag een mottig kleed, in de hoeken van de ruimte stonden schalen met opgebrande waxinelichtjes en vazen met gortdroge boeketten, bijeengehouden door stof en spinrag. De vitrinekast naast de bank sprong het meest in het oog. Een gevaarte van glas waarin hij zijn rekwisieten had uitgestald: kristallen en glimmende stenen, kettinkjes, bidkralen, dromenvangers, gehavende bustes, gezichten zonder neuzen of oren – allemaal voorzien van een gele prijssticker. Ordinair misschien, maar relatief onschuldig. Niets dat een drastische interventie van onze afdeling vereiste en heel even vroeg ik me af of ik misschien op het verkeerde adres was beland, of mijn collega een valse melding had gedaan. We hadden zoveel medewerkers in buitendienst, het was niet ondenkbaar dat hier iemand een overplaatsing probeerde te forceren. Je hoorde wel vaker over collega’s die overgevoelig waren geworden in het veld.

De kat tilde zijn kop op, blies zachtjes en klom bij de helderziende op schoot. Die leek dat nauwelijks op te merken. Zoals hij ook niet doorhad hoe wit hij inmiddels was weggetrokken. ‘Ik ga beginnen met je buitenlaag,’ zei hij, ‘je aardse schil afpellen en dan naar binnen toe werken. Blijf precies zo zitten. In complete harmonie.’

Hij rilde en sloot zijn ogen. Ik keek op mijn horloge. Ik had meer te doen vandaag. De administratie van dit bezoekje alleen al. En daarna stond er een wethouder met meerdere agenda’s op de planning die dringend aan zijn eed herinnerd moest worden en een adjunct-directeur van een zorginstelling die bijzonder creatief was geweest met de boekhouding. En dan daar de administratie weer van. Het was dweilen met de kraan open.

De helderziende haalde diep adem, er ontsnapte een wolkje condens uit zijn mond. ‘Ik voel een tegendruk – je laat me niet toe – dat doe je denk ik vaker, mensen op afstand houden. Heb ik gelijk?’ Hij trok een fleecedeken tussen de kussens vandaan en sloeg die om zich heen. Zijn handen beefden.

‘Gaat het?’ vroeg ik.

‘Beetje frisjes. Ik voelde het meteen toen ik je zag. Je aura – er hangt iets om je heen, een kilte. Kan ook je schildklier zijn – komt dat meer voor in je familie?’

Ik keek naar mijn weerspiegeling in het glas van de vitrinekast. Onberispelijk. In lijn met de voorschriften. Niet van echt te onderscheiden. ‘Je krijgt het koud van mijn aura?’

‘Je stelt je niet open,’ zei de helderziende geërgerd. Hij trok de deken strakker om zich heen, huiverde. ‘Ik probeer je te helpen. Ik bied je een uitnodiging, een handreiking. Daar zou je iets mee kunnen doen.’

‘Zoals?’

‘Je zou wat vriendelijker kunnen kijken. Wat meer lachen bijvoorbeeld, dat nodigt uit.’   

Ik trok mijn mondhoeken op, zag mijn weerspiegeling doen wat ik tijdens de opleiding had geleerd: lippen gekruld, grote ogen, opgetrokken wenkbrauwen. ‘Zoiets? Helpt dit?’

Het had in ieder geval effect, want het gezicht van de helderziende betrok. Ik bespeurde een vleugje afschuw, gevolgd door lichte paniek. ‘Ja – zo ja, houd dat vast. Ik – ga even, even een vest halen.’ Hij duwde de kat haastig van zijn schoot en slingerde naar de deur, struikelde bijna over zijn voeten. ‘Ben zo terug. Blijf precies zo zitten, we komen tot een kern hier!’

Hij was nauwelijks vertrokken of de kat sprong van de bank en sloop naar me toe. Zonder oogcontact te verliezen ging hij pal voor me op het kleed zitten.

‘Kun je het zien?’ zei ik. Hij haakte zijn poot achter zijn oor en gaapte toen zo hard, zo breeduit, dat het gekraak en geknars van pezen en gewrichten me even het idee gaven dat hij zichzelf binnenstebuiten zou keren. Zijn tong was grijs, zijn gehemelte gitzwart.

Ik schudde mijn hoofd. ‘Je ziet er vreselijk uit.’

De kat legde zijn voorpoten op mijn knieën. Zijn nagels prikten door de stof van mijn broek, ik zag hoe ze zich in me vasthaakten, maar gaf geen krimp, zelfs niet voor de vorm. ‘Ik kan over jou precies hetzelfde zeggen,’ zei hij. ‘Met je bevroren aura. Had je niet even iets aan kunnen trekken?’

‘Nieuwe procedure,’ zei ik. ‘We proberen te bezuinigen op bedrijfskleding. En het vergroot de impact die onze bezoekjes op de cliënten heeft. Zeg, weet je zeker dat hij echt een risico vormt? Hij lijkt nogal – onbenullig. De administratie niet waard.’

‘Natuurlijk weet ik het zeker,’ zei de kat. ‘Ik doe dit werk al vier levens – dit is niet mijn eerste adres. Weet je hoe lang geleden ik deze melding heb gedaan? Hoelang ik al vast zit in dit – hol?’

‘Het is druk op de afdeling.’

‘Het zal eens niet.’ De kat rolde met zijn ogen, trok zijn nagels in en sprong op mijn schoot. Er dwarrelden wat plukken haar op de grond. ‘Zo’n figuur, in zo’n buurt, jullie hadden veel eerder moeten ingrijpen,’ snoof hij. ‘Z’n buurmeisje denkt inmiddels dat ze bezeten is, weet je dat? Die zit hier elke week, loopt al twee maanden achter met de huur, geeft alles uit aan zijn gelul. En aan de overkant van de straat woont een man die niet meer zonder zijn toestemming naar de huisarts durft. Je zult zien dat hij jou straks ook een complex probeert –’ ‘Jaja,’ zei ik, ‘hij veroorzaakt de kwaal en verkoopt de oplossing. Doen ze allemaal, al heel lang, niks nieuws onder de zon. Maar ik heb ze erger gezien – veel erger.’

‘Daar gaat het niet om. Het is een principe, geen wedstrijd.’

‘Een druppel op een gloeiende plaat.’ De kat draaide een rondje op mijn schoot. ‘Het is er één minder,’ zei hij, ‘dat telt.’ Zijn staart streek onder mijn kin, ik zag het in onze weerspiegeling, en heel even dacht ik het ook te voelen, iets te voelen, een aanraking, een tinteling, een eigenaardige behoefte om mijn hand op zijn rug te leggen, mijn vingers over zijn smoezelige vacht te strijken – maar op datzelfde moment begon de vitrinekast te schudden, de rekwisieten rinkelden mee, de droge bloemen ritselden in hun vazen: er reed een vrachtwagen door de straat.

Ik wachtte tot hij voorbij was en het weer stil werd in huis, de behoefte verdwenen, het moment verstreken alsof het er nooit was geweest. ‘Wat doet hij ook alweer met het geld?’ vroeg ik aan de kat.

‘Gokken,’ zei hij. ‘Online. Het is allemaal heel teleurstellend.’

Toen spitste hij zijn oren. Boven onze hoofden klonk gestommel, het geluid van onvaste voetstappen, krakende traptreden. ‘Hij komt eraan. Hoe wil je het doen? Wil je hem nog een kans geven?’

‘Dat lijkt me wel zo eerlijk,’ zei ik. ‘Hij kan me nog de deur wijzen.’

De kat lachte schamper.

Ingepakt in drie sjaals en een dikke winterjas waggelde de helderziende het souterrain weer in en inderdaad: voor een schappelijke meerprijs bood hij me, zoals de kat had voorspeld, een wonder aan. Ik zou voorgoed van mijn kilte afkomen, een ander mens worden, een sociale magneet, bijgestaan door een toegewijd spiritueel leider, een aanbod uit duizenden, als ik meteen wilde afrekenen tenminste. Ik haalde mijn portemonnee tevoorschijn en telde net zolang briefjes uit op zijn trillende handpalm tot zijn lippen blauw waren. Klappertandend bezegelde de helderziende zijn lot. Ik wisselde een blik uit met mijn collega. Die begon zachtjes te spinnen.

Eigenlijk had ik op dat moment meteen moeten afronden, zoals de procedure voorschreef (we waren er om in te grijpen en bij te sturen, meer niet), maar ik liet de helderziende beginnen met zijn behandeling. Ik liet hem zijn kristallen tevoorschijn halen, liet hem jongleren met zijn stenencollectie, stuntelend de ene na de andere vage voorspelling doen, de draad van zijn verhaal verliezen terwijl er ijsbloemen op de ramen verschenen en de thee in de mokken bevroor – niet omdat ik ervan genoot, sadistisch was ik allang niet meer, maar ik dacht, hoopte misschien zelfs, dat deze interventie me op de een of andere manier zou bewegen, dat er iets zou bewegen, ergens. Want als ik heel eerlijk was, en daar vroeg dit moment om, had de helderziende natuurlijk gelijk: ik hield iedereen op afstand, alles. Het werk vroeg erom; toewijding, complete toewijding. Ik had er ooit zelf voor getekend, toen ik nog zoekende was, had alles afgezworen wat mijn professionele oordeel in de weg zou staan. En het was het waard. Alleen zou ik soms – tussen de bezoekjes door, tussen het vereffenen en vergelden in, weer heel even ergens naar willen verlangen, het maakte niet uit wat, iets voor mezelf, een pauze, een moment uit de sleur en in de zon, een simpel briesje, een gesprek zonder de balans op te maken – misschien was ik toe aan iets nieuws, een andere afdeling, misschien moest ik een afspraak met de bedrijfsarts maken en…

‘Hallo? Waar wacht je op?’ zei de kat. ‘Hij is bijna bevroren. Straks komt er geen zinnig woord meer uit.’

‘Wat is – waar?’ mompelde de helderziende die zich inmiddels zo ver had opgekruld in de kussens van zijn comfortabele bank dat alleen zijn van angst vertrokken gezicht nog zichtbaar was. ‘Wie – zijn jullie? Of wat – is dit de uitgang?’

‘Zie je?’ zei de kat. ‘Hij praat al in vraagtekens.’

Ik haalde mijn klembord uit mijn tas, het standaardcontract – in gotische letters, want ook wij waren niet vies van een beetje symboliek. ‘Luister,’ zei ik, ‘blijf rustig zitten. Dit is een officiële waarschuwing. We moeten een beetje bijsturen, want geloof me, als je zo doorgaat krijg je daar op de lange termijn spijt van.’

‘Spijt? Spijt, is dit – is dit het einde?’

‘Niet zo dramatisch doen,’ zei ik. ‘We leggen wat verbeterpunten vast, maken een paar afspraken en dan zien we elkaar, als het goed is, nooit meer.’

‘Waarom is het – zo koud, ik heb het – zo koud.’

‘Dat trekt vanzelf weg. Straks twee paracetamol nemen en een warme douche. Maar nu even goed opletten. Ik ga je de voorwaarden voorlezen, we zijn er zo doorheen.’

‘Welke voorwaarden – van wie – de duivel? O God, o God… Kom je voor mijn ziel?’ De helderziende probeerde een kruisje te slaan, maar was zo verstijfd geraakt dat hij zijn armen niet meer omhoog kreeg. ‘Ik – wat kan – ik geef je geld! Alles wat ik heb!’

‘Wat moet ik daarmee?’

‘O God – de duivel – help me.’

‘Wie van de twee?’

‘Doe niet zo flauw,’ zei de kat. ‘Hij heeft geen idee, dat zie je toch?’

‘Nee, ik wil het weten.’ Ik leunde voorover op mijn gammele stoel, de zitting kraakte. ‘Wie van de twee? Namens wie probeer ik je hier vandaag te helpen? Kom op, stel je eens open.’

Maar de helderziende reageerde niet meer. Ingepakt in zijn winterjas lag hij als een bijgelovige rups tussen de kussens van zijn bank. Alleen zijn vlezige lippen waren in beweging, wanhopig prevelend, biddend tot alles, tot iedereen en niemand in het bijzonder. Hoe had deze figuur, die niet eens kon opmaken voor wie ik werkte, gedacht me te kunnen vertellen wie ik was? Hoe had hij durven beweren dat hij me kon helpen als hij geen idee had wie hij tegenover zich had? Een beledigend idee – als het niet zo absurd was.

En toen voelde ik het. Daar, ter hoogte van mijn maag: een gloeiende sensatie die omhoog borrelde als kokend water, mijn borstkas uitzette, een weg door mijn keel vond en mijn mondhoeken als vanzelf in beweging bracht. Terwijl ik haastig mijn reflectie opzocht in de vitrinekast verschenen er barsten in het glas, maar ik kon mezelf duidelijk zien: grijnzend, breeduit, tanden bloot, een twinkeling in mijn ogen die me vervulde met een spontane, haast pijnlijke hitte waardoor ik alle verantwoordelijkheid even vergat, de voorwaarden, de toewijding, de procedures, ze maakten plaats voor een simpel briesje dat de haren op mijn armen overeind deed staan, een moment in de zon dat ik haast kon voelen branden op mijn huid – tot mijn collega me tot de orde blies.

‘Pas je op?’ De kat kneep zijn ogen samen en zwiepte met zijn dikke staart. ‘Niet te hard van stapel lopen. Hij ziet alles waar ik melding van maak.’

Volledige beeldcredits:

Pipilotti Rist, Expecting (installatie in en voor Centraal Museum, Utrecht)  2001- 201, video-installatie, Collectie Centraal Museum, Utrecht/ aankoop met steun van de Mondriaan Stichting en Vereniging Rembrandt 2002© Centraal Museum Utrecht / Ernst Moritz

Jan van Scorel, Madonna met wilde rozen, ca. 1530, olieverf op paneel, Collectie Centraal Museum, Utrecht/ aankoop met steun van de Vereniging Rembrandt 1958 © Centraal Museum Utrecht

Zelfportret (Ready Made)

Roos van Rijswijk schreef haar verhaal bij de combinatie van Marina Abramović' Art Must Be Beautiful, Artist Must Be Beautiful (1975) en diverse portretten van vrouwen door onder meer Johan van Bronchorst, Gerard van Honthorst en Jan van Bijlert.

Lees het eerste verhaal in deze serie

Artis en Iljitsj

Joost Oome scrheef een verhaal bij de combinatie van het videokunstwerk Returning a Sound (2004) van Jennifer Allora & Guillero Calzadilla en verschillende schilderijen met muzikanten van Abraham Bloemaert, Dirck van Baburen en Jan Gerritsz. van Bronchorst.

Lees het verhaal van Joost Oomen

Double Act

Hoe verbeelden kunstenaars van toen en nu de menselijke emotie? In Double Act treffen videokunst en zeventiende-eeuwse schilderijen elkaar in een tentoonstelling die onderzoekt wat het betekent om mens te zijn. Te zien in het Centraal Museum van 8 okt 2022 — 15 jan 2023. Alle verhalen verschijnen ook in een speciaal magazine, te verkrijgen in het museum.

Bezoek de tentoonstelling
Double Act