We zien elkaar in café De drie zusters in Amsterdam. Roodlederen fauteuils, Tiffany lampen, beeldschermen aan de muren met doorlopende videoclips. Christine Bax (34) komt vastberaden binnen. ‘Een pub, daar hou ik van,’ zegt ze en bestelt alcoholvrij bier omdat het ‘perfect in de sfeer’ past. Nog voor de dictafoon loopt, vertelt ze al enthousiast over haar debuut De nieuwe weg, over kunst (ze is ook beeldend kunstenaar) en over AI, dorpsgemeenschappen, beschimmelde pruimen, concepten en alles wat in haar opkomt. ‘Mijn hoofd plakt van alles aan elkaar,’ zegt ze.
Hoe ben je begonnen met schrijven?
‘Het was heel chaotisch. Ik had twee ideeën die ik kloppend wilde krijgen. Die werkwijze komt vanuit mijn achtergrond als conceptueel kunstenaar.
Het eerste idee voor dit boek komt van een artikel dat ik ooit las, over hoe roddels in plattelandsgebieden van dorp naar dorp kunnen reizen en dat het niet meer uitmaakt of het waar is. Wanneer het verhaal over iemand rondgaat, dan is het waar. Verhalen die steeds over iemand worden verteld, vormen die persoon. Als iedereen je op een bepaalde manier benadert, dan is er een kans dat je zo wordt,’ zegt Bax, ‘zoals de jongkes in het boek die al kansarm zijn en dan ook nog op een afwijzende manier worden bekeken of Ype, het hoofdpersonage, die als kind van de trap viel. Zijn moeder hoorde iets kraken en blijft daarna volhouden dat hij een kapotte kop heeft en dus “niet helemaal goed” is. Dat oordeel over hem bepaalt zijn verdere leven.
Het tweede idee was dat invallen op verschillende plekken haast gelijktijdig opduiken. Bijvoorbeeld een ingenieur die een uitvinding doet. Zijn vader waarschuwt om snel patent aan te vragen, voordat iemand anders met hetzelfde idee komt. Op een heel ander continent bedenkt iemand exact hetzelfde. Het hangt in de lucht. In het boek zijn ook steeds dingen die “in de lucht hangen” en die verschillende karakters onafhankelijk van elkaar gaan doen. Zoals de groepen jongkes die in verschillende dorpen ineens een weg door het slib gaan maken. Of personages die plots tegelijk gaan emigreren.’
Waar vond je de verhalen om die twee concepten samen te brengen?
‘Voor het boek heb ik ervaringen uit mijn eigen leven gebruikt, verhalen die ik heb gehoord, verhalen die misschien overal te horen zijn. Zoals mijn oma die de hongerwinter heeft meegemaakt en kasten vol voedsel bewaarde. En blokken zeep. Iemand vertelde me dat je met zeep je waardigheid kan bewaken, maar ook in tijden van nood kunt eten. Of een oma van een vriendin waar ik op vakantie was. Er stond een schaal met heerlijke pruimen op tafel. Eentje had een schimmelig vachtje. Toen ik hem wilde weggooien, stak de oma hem haastig in haar mond. “Die zijn juist het zoetst,” zei ze.
Al die ervaringen en verhalen gebruik ik gecondenseerd in het boek. Ik hoop op herkenning en tegelijk vervreemding.’
Als ik over haar kindertijd vraag, blijken er meer overeenkomsten te zijn met haar eigen leven.
Het gezin van vader, moeder en drie kinderen woonde in Drachten, in een buitenwijk - het soort buurt dat ook wel ‘witte schimmel’ genoemd werd. Witte huizen, redelijk karakterloos, die eind jaren 90 razendsnel uit de grond gestampt werden. Vlakbij waren weilanden en een verlaten vliegveld waar Bax als tiener stiekem naar toe ging om naar de dragraces te kijken. Straatraces met zelfgebouwde wagens die zo hard mogelijk over de oude vliegtuigbaan scheurden. Bijvoorbeeld een Volkswagen uit de jaren 60 met een zware motor van een personenbus achterin gemonteerd. Dankzij het gewicht kwamen de voorwielen los van de grond, draaiend in de lucht. Lekker veel knallen en zwarte rookwolken. En hier en daar een auto die total loss de race uitkwam. ‘Het is een cultuur die veel mensen van het platteland kennen. Iets bouwen en laten ontploffen.’