Ze noemden me 'nuver'

Christine Bax (1991) debuteerde deze zomer met De nieuwe weg, een zinderende roman over een Fries plattelandsdorpje waar eigenlijk helemaal niets te vinden is, behalve modder. Aankomend weekend is ze op de eerste editie van Boekfest te zien. Mooie aanleidingen voor een gesprek over schrijven, roddels, Friesland en natuurlijk over... modder.

Interview door Joke van Vliet

Thema

De Nieuwe Van...

Tags

Boekfest Interview Debuut
Foto: Irwan Droog

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

We zien elkaar in café De drie zusters in Amsterdam. Roodlederen fauteuils, Tiffany lampen, beeldschermen aan de muren met doorlopende videoclips. Christine Bax (34) komt vastberaden binnen. ‘Een pub, daar hou ik van,’ zegt ze en bestelt alcoholvrij bier omdat het ‘perfect in de sfeer’ past. Nog voor de dictafoon loopt, vertelt ze al enthousiast over haar debuut De nieuwe weg, over kunst (ze is ook beeldend kunstenaar) en over AI, dorpsgemeenschappen, beschimmelde pruimen, concepten en alles wat in haar opkomt. ‘Mijn hoofd plakt van alles aan elkaar,’ zegt ze. 

Hoe ben je begonnen met schrijven? 

‘Het was heel chaotisch. Ik had twee ideeën die ik kloppend wilde krijgen. Die werkwijze komt vanuit mijn achtergrond als conceptueel kunstenaar. 

Het eerste idee voor dit boek komt van een artikel dat ik ooit las, over hoe roddels in plattelandsgebieden van dorp naar dorp kunnen reizen en dat het niet meer uitmaakt of het waar is. Wanneer het verhaal over iemand rondgaat, dan is het waar. Verhalen die steeds over iemand worden verteld, vormen die persoon. Als iedereen je op een bepaalde manier benadert, dan is er een kans dat je zo wordt,’ zegt Bax, ‘zoals de jongkes in het boek die al kansarm zijn en dan ook nog op een afwijzende manier worden bekeken of Ype, het hoofdpersonage, die als kind van de trap viel. Zijn moeder hoorde iets kraken en blijft daarna volhouden dat hij een kapotte kop heeft en dus “niet helemaal goed” is. Dat oordeel over hem bepaalt zijn verdere leven. 

Het tweede idee was dat invallen op verschillende plekken haast gelijktijdig opduiken. Bijvoorbeeld een ingenieur die een uitvinding doet. Zijn vader waarschuwt om snel patent aan te vragen, voordat iemand anders met hetzelfde idee komt. Op een heel ander continent bedenkt iemand exact hetzelfde. Het hangt in de lucht. In het boek zijn ook steeds dingen die “in de lucht hangen” en die verschillende karakters onafhankelijk van elkaar gaan doen. Zoals de groepen jongkes die in verschillende dorpen ineens een weg door het slib gaan maken. Of personages die plots tegelijk gaan emigreren.’

Waar vond je de verhalen om die twee concepten samen te brengen? 

‘Voor het boek heb ik ervaringen uit mijn eigen leven gebruikt, verhalen die ik heb gehoord, verhalen die misschien overal te horen zijn. Zoals mijn oma die de hongerwinter heeft meegemaakt en kasten vol voedsel bewaarde. En blokken zeep. Iemand vertelde me dat je met zeep je waardigheid kan bewaken, maar ook in tijden van nood kunt eten. Of een oma van een vriendin waar ik op vakantie was. Er stond een schaal met heerlijke pruimen op tafel. Eentje had een schimmelig vachtje. Toen ik hem wilde weggooien, stak de oma hem haastig in haar mond. “Die zijn juist het zoetst,” zei ze. 

Al die ervaringen en verhalen gebruik ik gecondenseerd in het boek. Ik hoop op herkenning en tegelijk vervreemding.’ 

Als ik over haar kindertijd vraag, blijken er meer overeenkomsten te zijn met haar eigen leven. 

Het gezin van vader, moeder en drie kinderen woonde in Drachten, in een buitenwijk - het soort buurt dat ook wel ‘witte schimmel’ genoemd werd. Witte huizen, redelijk karakterloos, die eind jaren 90 razendsnel uit de grond gestampt werden. Vlakbij waren weilanden en een verlaten vliegveld waar Bax als tiener stiekem naar toe ging om naar de dragraces te kijken. Straatraces met zelfgebouwde wagens die zo hard mogelijk over de oude vliegtuigbaan scheurden. Bijvoorbeeld een Volkswagen uit de jaren 60 met een zware motor van een personenbus achterin gemonteerd. Dankzij het gewicht kwamen de voorwielen los van de grond, draaiend in de lucht. Lekker veel knallen en zwarte rookwolken. En hier en daar een auto die total loss de race uitkwam. ‘Het is een cultuur die veel mensen van het platteland kennen. Iets bouwen en laten ontploffen.’  

In augustus 2025 verscheen De nieuwe weg

In een klein plattelandsdorpje is er helemaal niets, behalve modder. De jonge Ype zit zich stierlijk te vervelen. Totdat hij op het idee komt om een weg te bouwen naar de stad. Maar met de weg komt de wereld naar binnen, en versnelt de tijd. De dorpelingen vertrekken en er komen vreemdelingen voor in de plaats die hier niets te zoeken hebben. Het zijn dagjesmensen en import, krakelingen en buitenlanders die nooit niks verstaan. Ypes weg wordt bevolkt door ongure types, die het als raceparcours gaan gebruiken. En zijn dochter snapt niet dat ze naar haar vader moet luisteren en advocaat/dokter/professor moet worden. Terwijl Ype in de ban raakt van zijn gloednieuwe kleurentelevisie, doet zijn dochter zwaar, vuil werk, ze rookt, drinkt en hangt rond op het parcours. In de velden klinken explosies van carbid en opgevoerde automotoren.

Net als Klaske, de dochter van het hoofdpersonage, werkte Bax in een vieze hotdogkraam waar ze regelmatig op de alarmknop moest drukken. Een nare kerel, die ‘de Halfdode Man’ werd genoemd, viel haar lastig. De beveiliger kwam om haar te beschermen en ook gelijk om haar mee uit te vragen. Samen zijn ze naar de film geweest. ‘Ach ja, beter dan te gaan zitten huilen.’

Bax verslond boeken, maar de mensen corrigeerden haar wanneer ze dure woorden gebruikte. ‘Doe eens normaal,’ zeiden ze dan. In het dorp noemden ze haar nuver. In het Fries betekent dat raar of gek, in het Gronings juist bijzonder. ‘Ik was anders,’ zegt ze. Maar wat er dan zo vreemd aan haar was, weet ze niet precies, behalve dat ze dingen met elkaar in verband breng die haar logisch lijken, terwijl andere mensen dat vreemd vinden. Zoals in het boek waar een troep spoken door het hoofdpersonage Ype wordt rondgereden. Of televisiescènes waar een rechercheur uit de televisie de woonkamer instapt, om daar verder te gaan met zijn speurwerk. ‘Surrealistische scènes die ik doodnormaal en waar vindt,’ zegt ze, ‘terwijl andere mensen het misschien niet zullen begrijpen… Om de lezer in die verbeelding mee te nemen, schrijf ik korte zinnen en bouw ik de verhalen zorgvuldig op. Andere zinnen laat ik als een ritme terugkomen.’ 

Ben jij eigenlijk ook door roddels gevormd? 

Ze lacht. ‘Misschien een beetje. Vroeger was ik spraakzaam. Van mijn vader kreeg ik een papagaaienketting omdat ik zoveel praatte. Tot ik naar de middelbare school ging. Daar werd ik stil. Het kwam ook omdat ik geen dure woorden meer durfde te gebruiken. Misschien omdat ik nuver was. Tegelijk was ik koppig en zocht ik de grenzen op om uit te breken. Ik wilde naar de kunstacademie, maar mijn ouders waren daar fel op tegen. “Straks word je een junkie, of nog erger: een snob!” Juist daardoor trok het me. Als ze niks hadden gezegd was ik misschien wel advocaat geworden.’ 

Ze ging naar de Rietveld en daarna de Jan van Eyck. Ze maakte installaties over kunst en tekst. Dacht na over hoe technologie je perceptie bepaalt. Dat mensen verschillend naar dezelfde wereld kijken. Meerdere keren in haar leven had ze een bepaalde zienswijze, terwijl anderen het heel anders zagen. In het boek bestaan die verschillende narratieven naast elkaar. En wat is nu de waarheid? Daar bestaan veel verschillende versies van. 

Een wereld waarin de mensen elkaar niet begrijpen. Bestaat er wel liefde tussen de personages in het boek? 

‘In ieder geval wel tussen de hoofdpersoon en zijn zusje. Misschien niet heel voelbaar. Friezen zijn misschien wat minder warm, eerder stoer en stug. Maar ze kunnen wel emotioneel zijn. Het doet me denken aan de Friese taalziekte waar mijn docent op de middelbare school het over had; wanneer je een Fries vraagt wat het Friese woord voor schoonheid is, weten ze dat vaak niet. Wel tien woorden voor modder en drek. En toch is er poëzie, met weinig woorden. Net als de korte zinnen in mijn boek. Weinig taal. Met weinig woorden veel zeggen. Dat zoek ik.’ 

Dit interview kwam voort uit de workshop 'Het geschreven auteursinterview' door Robin Goudsmit (Trouw) dat ILFU samen met deBuren en De Reactor organiseerde. Het uitgeschreven auteursinterview is tegenwoordig dé vorm bij uitstek waar kranten en tijdschriften op inzetten. Een interviewer spreekt af met een auteur om het te hebben over diens nieuwe boek, maar meestal ook over een heel aantal andere zaken. Hoe bereid je je als interviewer voor op zo’n gesprek? En hoe schipper je tussen wat een schrijver wil vertellen en wat een lezer wil lezen? De acht deelnemers van deze workshop interviewden elk een van de auteurs die optreden tijdens Boekfest op 21 september.