Die ruziedialogen lijken in boeken en films altijd tijdens een diner plaats te vinden. In deze voorstelling staat ook de keukentafel weer centraal. Wat maakt het avondeten tot zo’n dankbaar decor voor een stevige ruzie?
De dinertafel is een gevangenis. De beste filmscènes met de beste dialogen zijn naar mijn mening aan een keukentafel. Want je kunt niet weg. Net als de kerk en een theaterbezoek is zo’n diner een afspraak tussen mensen om een bepaalde tijd op een bepaalde plek door te brengen, en dat is een afspraak waardoor je eigenlijk aan die tafel gevangen zit. Al komen de personages in mijn voorstelling uiteindelijk niet eens aan die keukentafel terecht; ze hebben het idee om samen te gaan eten, maar tot dat punt komen ze niet eens. En toch noem ik Who’s afraid of Oscar Wilde een keukentafelkomedie, omdat de personages zo gevangen zitten in die afspraak.
Over het thema – kinderwensen in queer relaties – wordt nog weinig gepraat in de maatschappij, en er lijkt ook weinig kunst over gemaakt te worden.
Er worden steeds meer boeken over dit onderwerp geschreven, en er wordt een aantal films over gemaakt, maar we zitten inderdaad nog in een soort beginfase. Ik denk dat dat komt omdat wij lgbtqia+-mensen zo lang bezig zijn geweest om voor erkenning te strijden. Daar is het altijd over gegaan: erken ons als mensen, erken ons als wie we zijn. En nu komen we pas toe aan de verhalen die erachter zitten, dit soort zij-problemen – de huis-tuin-en-keuken-queer-problemen om het maar zo te zeggen. En ik vind het goed dat het nu tijd is om die verhalen te gaan vertellen.
Ik vind het inspirerend dat we met een all queer cast werken. Het was in het begin niet per se mijn standpunt dat we dat koste wat kost moesten realiseren, maar ik ben heel blij dat we daar een beetje vanzelf op uit zijn gekomen.
Heb je bij het schrijven Who’s afraid of Virginia Woolf? als blauwdruk genomen, of heb je dat originele theaterstuk weggegooid om je eigen invulling aan het thema te geven?
Ik heb het helemaal weggesmeten. Nadat ik het idee voor deze voorstelling kreeg heb ik het origineel ook niet meer teruggelezen, omdat ik wist: nu heb ik mijn uitgangspunt, mijn inspiratie, en nu moet ik mijn eigen verhaal gaan schrijven. Maar toen ik de eerste versie af had en vrienden het gingen lezen, bleken er enorm veel Virginia Woolf verwijzingen in te zitten die ik er zelf niet bewust in heb geschreven. Dat vind ik onverwacht komisch.
Is dat ook de reden dat er zo’n duidelijke titelverwijzing in zit?
Voorstellingen beginnen bij mij altijd met een titel. Ik ben fan van hele lange titels, dus dit is voor mij eigenlijk een behoorlijk korte. Mijn eerste voorstelling heette De allerbeste voorstelling ooit. Hierna hoeft er nooit meer een voorstelling gemaakt te worden. Daarna kwam I used to love to look at the ocean but now I don’t care if I ever see it again. Het zijn vaak wel titels waar een klein grapje in zit. Dus ik dacht: Who’s afraid of Virginia Woolf? Laat ik in plaats van Woolf eens een homoseksuele schrijver nemen, en toen kwam ik al vrij snel op Oscar Wilde. Voor de rest gaat het stuk helemaal nergens over Oscar Wilde, er komt geen woord over die man in terug.