Kleine helden
Ierland in de jaren tachtig. De met sneeuw bedekte huizen, de gebouwen die van roet en ouderdom wallen onder hun ogen lijken te hebben. Ze doen op voorhand al gothic aan, onheilspellend. En dan de kerk, die machtige instantie met gesloten poorten. Nonnen in habijt zetten die geslotenheid kracht bij: niemand die weet wat zich hierachter afspeelt. Zedigheid en vroomheid moeten altijd iets duisters verhullen, dit zijn de wetten van het verhaal.
In haar kleine, prachtige roman Small Things Like These, die in 2022 op de shortlist van de Man Booker Prize stond, gebruikt de Ierse schrijver Claire Keegan beelden die niemand vreemd zullen zijn. Binnen een paar pagina’s zijn de spanningen duidelijk: Bill Furlong, een bastaardkind dat een leven voor zichzelf heeft weten op te bouwen, moet overeind zien te blijven in een dorp dat geen afwijkingen van de norm duldt. Maar zijn geweten dwingt hem uiteindelijk om tóch af te wijken.
In het dorpje New Ross worden buitenstaanders, afvalligen, mensen die niet voldoen niet alleen uit angst voor besmetting gemeden, maar met een bijna enthousiaste wreedheid bestraft. Als jonge jongen wordt Bill op school bespuugd. Wanneer hij in het register op zoek gaat naar de naam van zijn vader kan de klerk die hem helpt zich niet bedwingen, hij kijkt naar die vaderloze jongen die het woordje ‘onbekend’ leest en grijnst uit leedvermaak.
De zogenaamde zorg die mensen voor elkaar dragen in het dorp in deze roman neemt zo vaak de vorm aan van leedvermaak en geroddel. Die en die hebben gisteren een drieling gekregen terwijl ze er eigenlijk geen één meer bij konden hebben. Zo en zo heeft zich verloofd met een veel oudere man omdat ze bang was alleen achter te blijven. Dingetje heeft alles verloren wat hij had: zijn vee, zijn land en dus zijn inkomen. De mensen zeggen dit soort dingen, en ze glimlachen er bitter bij; opgelucht dat ze het zelf niet zijn, blij om het simpele feit dat als er weinig is, alles een wedstrijd is; als de ander verliest betekent het dat je zelf toch een beetje hebt gewonnen, hoe weinig je ook hebt. Dat betekent die lach van de klerk.
Bill Furlong probeert zichzelf van die minzame glimlach van het dorp te redden door zich te verstoppen achter het fatsoen van zijn gezin. Niet alleen haar donkere haar en haar grijze ogen trekken hem aan tot zijn vrouw Eileen, ook haar praktische geest. Met iedere dochter die ze krijgen – brave meisjes die hun huiswerk maken en die in uiterlijk precies op smetteloze Eileen lijken – raakt Furlong verder van zijn verleden verwijderd, verder ingebakerd in onschuld, in dingen die deugen. Hij gaat op in het decor van New Ross. Ook zijn werk als vervoerder van brandstof helpt daarbij. Hij is onmiskenbaar nuttig, hij is nodig, maar hij is ook onzichtbaar, letterlijk verdwijnend achter de grauwe vegen van de kolen die hij vervoert.
Als je een personage als Bill Furlong naar beeld wil vertalen, in een film wil casten, is Cillian Murphy een opmerkelijke keuze. Hoe gewoontjes je deze acteur ook kleedt, met hoeveel roet je hem ook bedekt, Murphy heeft heldere ogen, jukbeenderen die dramatische schaduwen over zijn gezicht werpen, altijd iets in zijn uitdrukking alsof hij net een spook heeft gezien. Haunted, is het juiste Engelse woord ervoor. Je zou je twijfels kunnen hebben bij het casten van zo’n magnetische, uitzonderlijke verschijning die een doodgewone man in een klein dorp moet voorstellen.
Maar in deze verfilming werkt het toch, onmiskenbaar, de vele close-ups op het gezicht van Murphy, waardoor we die heldere ogen altijd kunnen zien, zelfs wanneer hij zwijgzaam op de achtergrond opereert, zich mengt onder zijn collega’s, geruisloos tussen de dorpelingen verdwijnt, een gewone man is binnen de cocon van zijn gezin. Je ziet in één oogopslag: er is iets aan deze man. Zinnetjes uit de roman komen in je op, passages waarin Bill net niet zijn vinger kan leggen op een diepe onrust in zichzelf: ‘een deel van zijn geest was altijd gespannen’, schrijft Keegan. De camera komt dicht bij Cillian Murphy, vangt die onrust. Je kunt zijn ademhaling horen: onregelmatig, oppervlakkig.
‘Het zou het makkelijkste ding in de wereld zijn om alles kwijt te raken,’ schrijft Keegan. Je zou denken dat dat een nivellerende gedachte is onder de mensen van New Ross. Ze hebben tenslotte allemaal hetzelfde te lijden: de kou, de werkloosheid en de armoede. Als je vandaag wél kolen in je kachel hebt, en je kinderen jassen in hun eigen maat, zou dat je dan niet meer mededogen moeten geven voor het jongetje op straat dat geen van beide heeft? Immers zou het het makkelijkste ding in de wereld zijn om alles kwijt te raken; het jongetje op straat had net zo goed mijn kind kunnen zijn.
Keegan laat zien dat mededogen vaak niet de eerste reactie is op dit besef. Tussen de school waar de dochters van Bill naartoe gaan en het klooster waar meisjes van hun leeftijd hun handen kapot werken staat één enkele muur; wat is nu precies het verschil tussen de dochters van Bill en die meisjes die niet naar huis kunnen? De mensen in het dorp moeten geloven dat dat verschil bestaat, moeten geloven dat de ene terecht heeft gewonnen en de andere terecht wordt gestraft; dat de ene een deugdelijk bestaan heeft en de ander niet.
Het besef dat al die meisjes gelijken zijn is onmogelijk te accepteren. Dat zou betekenen dat er sprake is van diep onrecht, en onrecht maakt machteloos. Wat iemand ertoe drijft om dag in dag uit te blijven werken is de gedachte dat je de controle hebt over je situatie. Dat het niet het makkelijkste ding in de wereld is om alles kwijt te raken.
Waarom kan Bill Furlong wél zien wat de rest van het dorp weigert te zien? Wanneer hij een paar muntjes aan een arm kind geeft zegt zijn vrouw dat het gezin zelf de schuld heeft; de vader van het kind is een dronkelap. Bill aarzelt, en in de film zien we dat terug in die heldere ogen van Murphy: hij ziet iets dat Eileen niet kan zien. Dat hij zelf niet drinkt maar het net zo goed wel had kunnen doen. Dat hun meisjes niet in dat klooster werken maar dat net zo goed wel hadden kunnen doen. Die dunne muur. ‘Als je verder wil komen in het leven, zijn er dingen die je moet negeren,’ zegt Eileen tegen Bill. Waarom kan hij dat niet?
In een interview beschreef Keegan haar personage Bill Furlong als ‘een gewoon iemand die het juiste doet.’ Dat is het eenvoudige gegeven dat ten grondslag ligt aan Small things like these, zo eenvoudig dat je misschien als literatuurcriticus in de verleiding zou kunnen komen om het te zoet te vinden; hier is het kwaad, dat groot en machtig is, en hier is de enkeling die zich ertegen verzet. Er is niets bijzonders aan hem, behalve dat hij bereid is om iets te doen voor een ander, ten koste van hemzelf. Als je hem ziet is het mogelijk om je voor te stellen dat je het zelf zou kunnen zijn: een gewoon iemand die het juiste doet. Maar aan de andere kant: Wat Keegan in hetzelfde interview zei is dat Bill Furlong op niemand gebaseerd is. Ze zei: ‘ik ken helemaal niemand die is zoals hij.’
In Claire Keegans korte verhaal Foster, dat ze later uitwerkte tot een novelle (2022), wordt een meisje in huis genomen door een liefdevol pleeggezin. Tot haar verbazing komt ze daar in een rust en vrede terecht die ze niet van thuis gewend is. Dit denkt ze bij zichzelf: ‘En zo gaan de dagen voorbij. Ik wacht steeds tot er iets gebeurt, tot het gemak dat ik voel plots voorbij is.’ Maar het blijft gemakkelijk, en het meisje wordt getransformeerd door een gevoel van geborgenheid, van de zekerheid dat er thuis liefde op haar wacht en geen straf. Alsof compassie genoeg is om iemand te redden.
De meeste dingen zijn in het echt niet zo simpel. Ik moet denken aan Bill Furlongs hartverscheurend kleine wens als kind: om een legpuzzel als kerstcadeau te krijgen. Zijn dochters, die relatief comfortabel opgroeien, kunnen zich zo’n bescheiden cadeau niet eens voorstellen, maar voor een jongen met zoveel onbeantwoorde vragen moet het alles betekend hebben. Hoe lang het ook duurt, van een puzzel weet je iets zeker: als je ermee klaar bent, dan klopt hij, dan zijn er geen gaten en geen vraagtekens meer. Alles ligt voor je op tafel, en jij kunt het eigenhandig oplossen.
In zekere zin is al het werk van Keegan zo’n troostrijke puzzel. Voor ieder leed is er een troost, voor iedereen die hulp nodig heeft iemand die wil helpen, op ieder potje een dekseltje, vier hoekjes aan iedere puzzel. Het zijn droevige verhalen die hoopvol eindigen, terwijl in het echt droefenis vaak door nog meer droefenis wordt gevolgd.
Dat is wat ik het interessantst vind aan het werk van Keegan. Ze verzet zich tegen cynisme. Het zijn cynische tijden, hoop is al geruime tijd uit de mode, heldhaftigheid en moed zijn hopeloos ouderwets. Niet alleen in de kranten en aan de koffieautomaat is dit cynisme toegeslagen, maar ook in de fictie, in romans en films. Hoe vaak lezen we nog personages die een morele beslissing moeten nemen? Die het juiste willen doen? Die überhaupt zichzelf die vraag stellen: wat het juiste is? En heeft het zin om over dit soort personages te lezen, als we er eigenlijk niet meer van overtuigd zijn dat we onszelf kunnen optillen aan fictie, dat we deze morele vragen ook aan onszelf kunnen stellen?
Iets aan Keegans verhaal en haar uitzonderlijke personage Bill Furlong is niet van deze tijd, waarin alles weggerelativeerd moet worden. Toen ze op de shortlist van de Booker Prize terechtkwam vielen mensen over elkaar heen om commentaren te schrijven over de morele grijsheid van Bill Furlong. Waarom hij toch uit eigenbelang zou hebben gehandeld. Alsof hij niet gewoon een uitzonderlijk goed iemand zou mogen zijn. Is Bill Furlong een held of niet? Ik denk van wel, en waarom zou dat niet mogen?