In deze tijd waarin een kabinet gevaarlijk spel speelt met de rechtsstaat, zelf crises laat ontstaan en maanden flirt met crisiswetten die het parlement buiten spel zetten, is het de vraag hoe wij onze eigen rol zien. Doen we, bijvoorbeeld als ambtenaar, braaf wat de regering van ons vraagt omdat deze langs democratische weg aan de macht is gekomen? Als langzamerhand rechten afbrokkelen, niet iedereen meer gelijk is voor de wet en er eerste en tweederangsburgers ontstaan, wanneer grijp je dan in? Als de weg naar een totalitair systeem zo geniepig en geleidelijk wordt afgelopen, op welk punt kun je dan aanwijzen dat er fundamentele grenzen zijn overtreden? Als je dat dan constateert, voelt en weet, wat doe je dan? Beweeg je, uit angst of opportunisme, mee met het systeem en de machthebbers? Kom je in verzet, of probeer je het land te ontvluchten? In de geschiedenis hebben vele mensen voor deze existentiële keuzes gestaan en er zijn onnoemelijk veel prachtige en aangrijpende boeken over geschreven. Hier een aantal van mijn favoriete boeken over het individu, de samenleving en het totalitarisme:
1. Klaus Mann – Mephisto (1936)
Elke dictatuur kent zijn opportunisten. Of beter: totalitaire regimes kunnen niet zonder lui die denken te kunnen profiteren van het regime. Denk alleen maar aan ‘fatsoenlijke’ politieke partijen die antidemocratische partijen aan de macht helpen omdat ze hopen zo hun eigen agenda te kunnen uitvoeren.
Mephisto gaat over Hendrik Höfgen, de favoriete toneelacteur van het naziregime. Hij is een door Klaus Mann verzonnen personage, maar sterk geïnspireerd op de succesvolle regisseur en acteur Gustaf Gründgen. Deze wist de publicatie van het boek in West-Duitsland tot in de jaren tachtig tegen te houden. Höfgens vertolking van Mephisto, die net als hij zijn ziel aan de duivel verkocht, trekt volle zalen. De hoofdpersoon is vol van zichzelf en zijn succes, en verbeeldt zich dat zijn inzet voor de schone kunsten geheel losstaat van politiek en ethiek. Höfgen, van wie wij allen misschien een stukje in ons hebben, is een van de meest weerzinwekkende figuren in de wereldliteratuur.
2. Daniel Kehlmann – Lichtspel (2023, in 2024 vertaald door Josephine Rijnaarts)
Lichtspel, dat nog maar kortgeleden uitkwam, zou je een moderne Mephisto kunnen noemen. De Oostenrijkse filmregisseur Georg Wilhelm Pabst, die echt heeft bestaan, keert in 1938, nadat hij het land al was ontvlucht, zonder succes terug uit de Verenigde Staten. In deze roman heeft Pabst na zijn terugkeer een huiveringwekkende ontmoeting met de beruchte Joseph Goebbels die hem, als hij tegenstribbelt, duidelijk maakt dat hij films voor het regime zal moeten maken: ‘Verkeerd antwoord, verkeerd antwoord, verkeerd antwoord. Probeer nu eens het goede antwoord te geven.’ Pabst krijgt de mooie studio’s, modernste apparatuur en enorme budgetten tot zijn beschikking. Ook hij denkt dat hij kunst kan maken zonder zich met politiek in te laten. Maar kan je wel apolitieke kunst maken in opdracht van en gefinancierd door het Nazibewind? Uitermate pijnlijk is de scène waarin Pabst zich verwondert over de sterk vermagerde en apathische figuranten die voor een opname zijn opgetrommeld. Als lezer begrijp je dat ze voor hem uit het dichtstbijzijnde concentratiekamp zijn gehaald, maar Pabst lijkt zich er niet van bewust.
3. Ivan Klíma – Rechter tussen twee vuren (1976, in 2024 vertaald door Irma Pieper)
Trouw zijn aan het regime of vasthouden aan je eigen moraal? Dat is de vraag waar Adam Kindl uit Rechter tussen twee vuren mee worstelt. Tijdens de Praagse lente in 1968, toen Alexander Dubček een gematigder koers wilde varen in het communistische Tsjecho-Slowakije, werd Adam rechter. Hij was van jongs af aan overtuigd communist, maar had ook een sterk rechtvaardigheidsgevoel. Toen buitenlandse communistische troepen later dat jaar het land binnenvielen, Dubček afzetten en een einde maakten aan de Praagse lente, bleef Adam aan als rechter. Hij verkeerde in de waan dat hij binnen het onmenselijke systeem toch het menselijke kon doen.
Centraal in het boek staat een rechtszaak van nationaal belang, waarmee het regime de loyaliteit van Adam wil testen. Adam heeft zich namelijk eerder in het openbaar tégen de doodstraf uitgesproken. Is hij bereid een doodvonnis uit te spreken zoals de communistische machthebbers willen, of volgt hij zijn eigen overtuiging?
4. Gabriele Tergit – De Effingers (1951, vertaald in 2020 door Meta Gemert)
Dit prachtige familie-epos, geschreven tussen 1931 en 1951, gaat over drie met elkaar verstrengelde Joodse families: de Berlijnse families Goldschmidt en Oppner die aan het hoofd van een bank staan, en de broers Karl en Paul Effinger uit Beieren, die een fabriek voor schroeven en moeren beginnen en introuwen in de bankiersfamilies. Ze worden rijker, kopen mooiere huizen en worden onderdeel van de Berlijnse beau monde. Dat ze Joods zijn wordt nauwelijks genoemd en lijkt voor niemand een rol te spelen, ook voor henzelf niet.
De opkomst van deze families wordt minutieus beschreven, op het saaie af: over de inrichting van hun huizen, de feestjes en de gegoede burgerij die over de vloer komt. Maar dat krijgt later met terugwerkende kracht waarde. Na het verlies van de Eerste Wereldoorlog door Duitsland, gaat het tempo van het boek omhoog. Nationalisme en antisemitisme komen op; de Joden krijgen de schuld van de nederlaag, de teloorgang van Duitslands aanzien en de val van de economie. Plots worden de Joodse protagonisten van het boek vooral en uiteindelijk uitsluitend nog als Joods gezien. De Effingers is zowel een prachtig document van een verloren maatschappij, als een formidabele weergave van de mechanismen van uitsluiting en ontmenselijking. De auteur zelf ontvluchtte Duitsland al in 1933.
5. Lidia Ginzburg – Omsingeld. Notities van een belegerde (1988, in 1991 vertaald door
Jan Robert Braat)
De Russische vertaalster Ginzburg heeft dit boekje gebaseerd op haar dagboekaantekeningen over het beleg van Leningrad, van 1941 tot 1944, waarbij een half miljoen mensen omkwamen van honger en kou. Vanuit het perspectief van een Russisch intellectueel beschrijft ze feitelijk, bespiegelend en licht afstandelijk de vragen: hoe overleef ik deze ellende? Hoeveel moet je bewegen om energie te besparen? Welke houding kun je het beste aannemen in een ijskoud bed? Welke gedachten heb je in een rij voor brood en als je dan een beetje eten hebt, kun je dan het beste alles in één keer achteroverslaan, of het voedsel verdelen in minieme porties? Aangrijpend en prachtig.
6. Primo Levi – Is dit een mens? (1947, vertaald in 1987 door Frida de Matteis-Vogels)
Dit dunne boekje van Auschwitz-overlevende Primo Levi, is misschien wel de meest indrukwekkende tekst die ooit is geschreven. Net zo helder en zakelijk als Ginzburg beschrijft hij de onmenselijke situatie in het concentratiekamp en of het mogelijk is om je eigen menselijke waardigheid te behouden in zulke vreselijke omstandigheden.
7. Marga Minco – Het bittere kruid (1957)
Ook voor Minco tenslotte, geldt dat de grootste narigheid geen opsmuk nodig heeft. Vrijwel achteloos en terloops worden de meest verschrikkelijke passages helder opgeschreven: hoe een Joodse familie bezig is zo goed mogelijk sterren op jassen te naaien, bijvoorbeeld. Een bijna alledaags beeld. Ook de passage waarin het niet-Joodse buurmeisje spulletjes komt uitzoeken van het vergrendelde huis van het Joodse gezin is gruwelijk. Je kunt alleen maar denken: zo zal het wel zijn gegaan. Zo zijn mensen. We winden ons misschien even op over uitsluiting, vernedering en zelfs uitroeiing van mensen, maar dan kijken we weg en gaan we verder met onze eigen besognes.
Soms lees ik boeken die hoop bieden en dat is fijn, goed en nodig. Toch blijk ik spontaan met deze wat sombere boeken op de proppen te komen als mij gevraagd wordt met deze lijst te komen. Dat is niet voor niks: het is belangrijk om te begrijpen wat de consequenties kunnen zijn als we achteloos met democratie, rechtsstaat en de medemenselijkheid omspringen. Deze boeken laten dat zien. De morele keuzes van ons allen bepalen hoe de toekomst eruitziet.