Ik denk aan bella ciao en aan de recht omhooggestoken arm van het (inmiddels ex-)vriendje van Daddy Donald. Dankzij het lezen van The Future weet ik: als iemand zo zijn fascistische arm (ga ik dit opschrijven? Ja, ik ga dit opschrijven) in de lucht durft te steken en die arm via sociale media de hele wereld over reist, dan is een soortgelijke app als AUGR, waarmee de techbro’s het eind van de wereld al kennen, sowieso een feit. Als al dit geweld en al deze ongelijkheid zich nu om ons heen kan voltrekken, en de machtigsten der aarde zich nergens meer ene mallemoer van aantrekken, dan bestaat deze toekomstberekenende software allang. Ik bedoel; als jij weet dat je ondanks alle shit die je veroorzaakt gered zal worden en kan ontsnappen, dan kan je doen en laten wat je wil – zelfs als je ondernemersleven of je regeerdersleven of je onderdrukkerspositie elke week meer en meer op een uitgemolken aflevering van The Real Housewives of Beverly Hills begint te lijken. In een wereld waar jouw hybris alleen anderen treft, kan je overal je ongenuanceerde, ophitsende drol op kakken en er een week later hartelijk om lachen – who cares? Die toekomst is niet meer dan een spelletje. En ver voordat de ellende begint ben jij al vertrokken. En als de 99% van de mensheid drie dagen later ten onder gaat, zal jij onvindbaar zijn. Jij, koning van niets wat dan nog over is, kon in ieder geval aan jouw eigen menselijke vernietigingsdrang ontsnappen.
Ik loop terug naar de uitgebrande Tesla. Ik wil toch nog even kijken. Gewoon, even. Nog even zien hoe alleen deze specifieke wagen in de fik is gezet, en alle andere automerken in de straat nul schade hebben, hoe het alleen gaat om dit object dat symbool is geworden voor iets groters. Voor iets wat steeds onmenselijkere vormen heeft aangenomen, een MAGA-monster, een zwerm onzichtbare mesjes dat met kleine sneetjes in de samenleving snijdt tot het traag leeggebloed op de aarde ligt – een symbool dat zo wit is dat elke vuiltje erop te bespeuren valt. Waarom kijken we zo slecht terwijl we alles zouden kunnen weten? Of is dat, zoals alle verslavende applicaties van ons verlangen, precies de bedoeling? Dat meer kijken verandert in meer door de vingers zien, in het omgekeerd vermoorden van de toekomst, in het terugdraaien van wetten en maatregelen, omdat we liever nu geëntertaind worden dan willen nadenken over de ons toekomende verdoemenis? Zijn wij dan niet net zo slecht? Zijn wij dan niet de vernietiging? Of, is wat ik nu vraag niet waar, ben ik te zwartgallig (gebeurt vaker), en valt er nog wat te redden, zoals Naomi Alderman bevraagt in haar roman.
Misschien zijn het de oppermachtigen die allang dood zijn in de positie waar ze zich nu bevinden. Misschien zijn alleen wij diegenen die leven, wij, de 99%. Wie heb je nog om mee te praten als je alleen jezelf redt en de rest van de wereld je niks kan schelen? Leef je dan nog, of ben je eigenlijk al dood? Zit in het verlangen de toekomst te voorspellen, zoals in The Future, niet het gevaar van het leven elimineren? Als alleen jij nog bestaat in de toekomst, wat is die toekomst dan? Is het niet meer dan ‘een tombe,’ zoals personage Marius de computerengineer zegt, die AI beschouwt als niet meer dan een heel snel rekenmodel dat – in tegenstelling tot de mens – de moeite wil doen om miljoenen keren dezelfde iteratie te maken, tot het als zelfdenkend, flexibel en empathisch kan worden gezien, maar nooit echt empathisch zal zijn, en ook nooit iets nieuws kan aandragen?
Ik aai de verkoolde buitenkant van de in treurig elkaar gezakte Tesla en fluister een vraag, die Naomi Alderman in haar boek stelt, tegen het verkoolde zwart: ‘waren de allerrijksten niet vergeten dat met het creëren van steeds meer allerarmsten alleen maar gewelddadige revoluties kunnen ontstaan?’ De auto zegt niks. ‘Ooit kon je zelf sturen en remmen,’ zeg ik. ‘En waarschuwen voor gevaar. En in smalle straten uitmeten of je wel verder kon rijden. En dansen met je autodeuren als er op een bepaald knopje werd gedrukt. Je kon heel snel optrekken, dat voelde je in je buik. Het was spannend en nieuw. Maar revoluties zijn dat ook. En vernietiging voor het goede ook. We moeten misschien alleen niet zo bang zijn die vernietiging te kennen.’ De auto zwijgt. ‘Er bestaat een theorie,’ ga ik verder, ‘in die theorie is de toekomst alleen de plek waarop je het licht schijnt. Er ligt niets voor en niets achter, waar het licht gaat is waar die toekomst is. Misschien moeten we het licht verplaatsen richting het boek van Alderman en leren van de regel: prepare yourself for uncomfortable living. Misschien moeten we het boek zien als een gevaar voor de 1% en het boek op die manier gebruiken. Misschien heeft wie jou in de fik heeft gestoken The Future al gelezen. En het begrepen: we moeten het licht naar achteren bewegen, voor de toekomst uit dit boek de echte toekomst wordt.’