Dan verschijnt de diamanten bizon. De bizon is van zulke hoge kwaliteit diamant dat iedereen dwars door hem heen kijkt. Zo zuiver, het is onmogelijk hem te horen of te voelen. Hij is een zacht, warm, diamanten briesje dat door de bloesem van de appelboom van president Jefferson, dat door de rozen, dat door de blonde haren van de cameramannen waait.
De bizon staat grazend tussen mij en de president. De president heeft het niet door, hij blijft doorpraten. Hoewel ik de neiging voel om mijn handen door het televisiescherm te steken om de bizon te aaien, blijf ik rechtop zitten op de bank.
Hoewel ik de bizon niet zie, niet hoor, niet kan voelen, weet ik dat de diamanten van zijn ruige vacht zacht zijn.
Steeds vaker is de bizon bij mij. Hij is er als Jair Bolsonaro op een jetski voorbij sjeest op de dag dat er in Brazilië meer dan tienduizend doden te betreuren zijn. Hij schurkt tegen de camera aan wanneer er een koelwagen vol lijken in beeld komt, op een stoep in New York. De bizon verhult niets. Hij is volkomen doorzichtig.
Er vliegt een drone over het woud. De drone laat illegaal gekapte stukken bos zien, postzegels in het eindeloze groen die als de drone daalt grote lege plekken worden. De plekken worden her en der onderbroken door een gestripte boomstam of een groepje mannen met kettingzagen. De bizon graast tussen de bomen vlak voor hen.
De vuurspuwster en de kip
Ik ontmoet een kip die door een wesp in haar poot is gestoken. De poot van de kip is dik en het dier durft hem niet te gebruiken. Ze houdt de poot omhoog geklapt, tegen de warme veren van haar buik. Om de paar stapjes moet de kip, vanwege het evenwicht, haar poot toch op de grond zetten, ze doet dat als iemand die een voet onder de douche steekt om te kijken of het water al warm is. Als het water nog ijskoud blijkt, wordt de poot weer bliksemsnel ingetrokken.
De kip wordt verzorgd door een oude vuurspuwster. Ze draagt verweerde, leren klompen en haar handen zijn veel groter dan de mijne. Na een tijdje vertelt ze mij dat ze niet zeker weet of de kip door een wesp is gestoken, wel bijna zeker, maar voor de zekerheid stopt ze elke avond de dikke poot in een kom warm water en soda. Dan masseert ze heel voorzichtig de gezwollen kippenvoet. Ze moet er zelf ook om lachen, of nee, ze lacht terwijl ze het vertelt, niet perse om. Het klinkt heel vrolijk.
‘Ze legt nog gewoon eieren,’ zegt de vuurspuwster.
De kip is op haar gezonde poot, sprongetje voor sprongetje, naar een rood stoelkussen gehinkt. Het kussen is natgeregend, het staat te drogen tegen een houten hek. De kip pikt voorzichtig in het kussen. Daarna kijkt de kip naar het kussen zoals een kip kijkt die voor een spiegel staat. Op één poot met een vorsende blik.
De vuurspuwster pakt haar van achteren op, kroelt lachend in de veren van haar bezorgde, manke kip. De kip tokt op haar arm.
De mango
In het woud, hetzelfde woud als waar de bizon graast maar veel dieper het bos in, groeit een mango aan een mangoboom. De mango hangt aan een dunne tak, bijna tot aan de grond.
Honderden kilometers om de mango heen is er geen man of vrouw aanwezig die de mango plukken kan. Er zijn zelfs geen apen, geen vogels die in het zachte, gele vruchtvlees kunnen pikken en die ene zwarte jaguar die vijfendertig kilometer verderop met fluweelzachte poten over de bosvloer stapt, eet alleen vlees. De geluiden rond de mango zijn het kabbelen van een beekje, het ritselen van een voorbijtrekkende kolonie mieren, het zachte kwaken van felgekleurde boomkikkers en het waaien van de wind.