Schrijvers in beeld: Angelo Tijssens over 'Total Eclipse'

Als dertienjarige stuitte Angelo Tijssens voor het eerst op Total Eclipse (1995). Hoewel het hem destijds vooral te doen was om de blote kont van Leonardo Dicaprio, bleef deze film over de tumultueuze relatie tussen Franse dichters Arthur Rimbaud en Paul Verlaine aan hem hangen. Het vormde zijn beeld van wat een dichter is en wat voor schrijver hij misschien zelf ook kon zijn.

In Schrijvers in beeld vragen we, schrijvers om te reflecteren op hun ambacht zoals gezien door de lens van film- en televisiemakers. Hoe goed of slecht klopt het beeld dat geschetst wordt in ons beeldcultuur?

Tags

Film
Total Eclipse (1995)

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

Het was mij gewoon om de blote kont van Leonardo DiCaprio te doen 


Naast het station van Blankenberge, als je met je rug naar de grijsgroene zee staat en je gezicht gericht naar waar de sporen eindigen, is aan de linkerkant de bibliotheek te zien: de eerste weg naar een potentiële manier om aan deze eindhalte te ontsnappen. In het midden: de sporen waar in de zomer drommen toeristen uit treinen stromen, richting strand en softijs. Rechts: de videotheek. Het is 1999, video’s en dvd’s leen je uit in Belgische Frank en je verslindt Romeo+Juliet en Titanic. 

En plots staat daar Total Eclipse, de film waarin je, zo werd je op een samenzweerderige fluistertoon verteld, de blote kont van Leonardo DiCaprio kon zien, in een scène waar hij dronken de kleren en de boeken van zijn geliefde door een raam gooit. 

De film, een bewerking van een nogal schandaleus toneelstuk, vertelt het onstuimige liefdesverhaal van de dichter Arthur Rimbaud en de tien jaar oudere Paul Verlaine. Ze rookten en dronken en dichtten en neukten, ze verwondden elkaar en zichzelf en veranderden de poëzie voorgoed. 

Ik was dertien en ik droomde van de grote stad, van een trein, de liefde, een groots en meeslepend leven, en de kont van Leonardo DiCaprio.

Ik was dertien en ik droomde van de grote stad, van een trein, de liefde, een groots en meeslepend leven, en de kont van Leonardo DiCaprio. De film, die enkele jaren daarvoor aan de box office totaal geflopt was, werd een venster op een andere wereld, waar jonge mannen verliefd werden op elkaar, waar je, omwille van en ondanks de taal, de wereld kan veranderen. 

De sociale woonwijk, waar mijn kamer uitkeek op een aardappelveld en de betonnen muur vol gruwelijke flatgebouwen die hun schaduw op het strand werpen, kon niet verder verwijderd zijn van het Parijs waarin David Thewlis (als Verlaine) en DiCaprio, perfect gecast als Rimbaud door de straten zwalpten.  

De schrijvers waren luid en dronken, altijd, zoals Rimbauds tijdgenoot Baudelaire al opdroeg:

Wees altijd dronken! Dat is alles, het enige wat er toe doet. Om niet de helse last te voelen van de Tijd die je schouders breekt en je naar de aarde drukt, moet je je onophoudelijk bedrinken. Maar waaraan? Aan wijn, aan poëzie of aan de deugdzaamheid, net wat je wilt. Maar bedrink je.

Nu werd er in dat huis in die wijk naast het patattenveld al meer dan genoeg wijn gedronken, dus restte mij enkel de poëzie en de deugdzaamheid. Voor dat laatste had en heb ik weinig aanleg, voor het eerste evenmin, maar het was van die drie de enig denkbare mogelijkheid. 

Regisseur Agnieszka Holland legt haar acteurs vaak vage zinnen of onvergeeflijke platitudes in de mond maar ik dronk het allemaal op. Ik dacht dat het zo hoorde, dat wie wil schrijven zichzelf en alles dat hij liefheeft moet achterlaten, vernietigen, vernederen. Het cynisme van de jaren negentig heb ik nog tot diep in de eenentwintigste eeuw als schild gebruikt. De wijze les van Rimbaud, om schaamteloos en onbevangen, kwetsbaar en gewapend met een pen en een inktpot de wereld woord voor woord te veranderen, heb ik nooit volledig leren te beheersen. 

Een romantische, decadente dichter als voorbeeld hebben, is gevaarlijk. Je beseft al snel dat je geen puberaal wonderkind bent, maar een toerist die in het diepst van zijn gedachten een ontdekkingsreiziger wil zijn. 

Vlakbij de Grote Markt in Brussel (één uur en tweeëntwintig minuten van het station van Blankenberge, een rechtstreekse trein die één keer per uur rijdt), tussen de wafelwalm en de banners voor Belgisch bier, hangt een gedenkplaat boven de deur van een winkel die ‘Belgian homemade chocolates’ verkoopt. Daar, in de Rue des Brasseurs 1, stond in 1873 hotel “A La Ville de Courtrai”. Daar, in dat jaar, op 10 juli, schoot Verlaine op Arthur Rimbaud. Hij raakte hem in de linkerpols. In Total Eclipse druipt het bloed langzaam, druppel voor druppel op DiCaprio zijn angelieke gezicht. Hij kijkt verwonderd, naar zijn binnenkant die naar buiten lekt, naar het donkerrode nepbloed. 

Zo eindigde een van de meest stormachtige relaties in de literaire geschiedenis. Rimbaud is op dat moment negentien. Verlaine wordt gearresteerd en veroordeeld, en spendeert twee jaar in de cel in Mons, waar hij zich ook opnieuw bekeert tot het katholicisme.  

Verlaine koos dus, na de wijn en de poëzie, voor de deugdzaamheid. Dat kwam hem op hoongelach van Rimbaud te staan. Die reisde Verlaine, die als leraar aan de slag ging in Engeland, achterna om hem te jennen, in een laatste poging om de wervelwind van wijn en zaad en bloed opnieuw op te poken. Tevergeefs.

Rimbaud schreef erover in een van zijn vele brieven, die bij Holland soms als pedante voice-overs worden gebruikt. De collectie brieven van de jonge Rimbaud opende voor mij evenwel een wereld waar ik zelf nog geen taal voor had. Hij was drammerig en kwaad, geil, vol venijn, geil en gezegend met een talent om als puber de wereld te vertalen naar zinnen, soms halve, onaffe gedachten, die in mijn puberbrein weergalmden. 

Op 25 augustus 1870 schrijft Rimbaud: 'U hebt geluk dat u niet meer in Charleville woont! – Mijn geboortestad in veruit het stomste van alle provincienesten. Daarover, weet u, maak ik me geen illusies meer.' Ik had me zelden zo gezien gevoeld. 

Hij opende – neen, verpulverde de deur naar meer, naar het leven en werk van kunstenaars voor wie hij een lichtend voorbeeld was. De reeks foto’s van David Wojnarowicz, die enkele jaren voor de opnames van Total Eclipse aan aids bezweek, toonde een jonge man die met een papieren masker van het iconische engelengezicht van Rimbaud door New York zwierf. Opnieuw: de grote stad, wereldwijd hét toevluchtsoord voor queer kids die de provincienesten en alles wat daarbij hoort, moeten ontvluchten. 

Wojnarowicz bracht me bij fotograaf Peter Hujar, bij de poet maudits van de West-Village, voor wie liefde, seks en dood onlosmakelijk verbonden waren, bij Mapplethorpe en zo bij Patti Smith, die onlangs nog een bijzondere heruitgave van Une saison en enfer voorzag van tekeningen en foto’s, en onbeschaamd refereerde aan de jonggestorven dichter in haar album Horses, met het weinig aan de verbeelding overlatende And I fill my nose with snow and go Rimbaud, go Rimbaud, go Rimbaud. 

Die omzwervingen, dat zwalpen door de levens en de woorden van zij die niet in de bibliotheek of de videotheek blijven steken, maar de trein namen, hebben mij meer dan ik toen kon vermoeden, gevoed en gevormd. Dat een film, zelfs als die de tand des tijds al in de eigen tijd al niet weet te doorstaan, zo’n visceraal effect kan hebben, is een geschenk waarvoor ik Holland en de inmiddels door een goedkope hotelketen vervangen videotheek voor altijd dankbaar zal zijn. 

En dat terwijl het mij gewoon om de blote kont van Leonardo DiCaprio te doen was. 

Go Rimbaud.