Hoe Teddy Tops verdrinkt in de woorden Samanta Schweblin

In aanloop naar de Book Talk met Samanta Schweblin schreef Teddy Tops een ode aan de traditie van het Latijns-Amerikaanse korte horrorverhaal, die scherp afsteekt tegen de romans van plomp literair Nederland. Ze verdrinkt bijna in de woorden van Schweblin, die in haar verhalen de knopen van gekte en eenzaamheid aan het woord laat.

Op 23 mei ontvangen we de gerenommeerde Argentijnse auteur voor een Book Talk over haar nieuwste verhalenbundel Het goede kwaad (2025, vertaald door Eugenie Schoolderman). ILFU Members lezen hier alvast het eerste verhaal uit de bundel, 'Welkom bij de club', over een vrouw in het wier die moet leren leven met de gevolgen die haar keuzes hebben.

Opslaan

Thema

ILFU Book Club

Tags

ILFU Book Talk

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

Een knoop van eenzaamheid en gekte

Ik ben ooit eens bijna verdronken. Ik zwom een baai uit, en toen ik me omkeerde om terug te zwemmen, zag ik aan weerszijden de uiteinden van die baai, om mij heen in mijn ooghoeken de open zee. Ver achter mij: Venezuela. Ze trok aan me, alsof ze touwen om mijn enkels had geknoopt. De stroom die je de andere kant op zuigt, die zie je niet, je voelt alleen de golfjes zout water die je plagerig in je gezicht petsen, en je voelt dat je, hoe hard je ook met je armen maait en je benen trapt, geen centimeter vooruitkomt. Ik dacht: wanneer geef ik dit op. Wanneer word ik een nieuwsbericht.

Ik ben een boek aan het schrijven waarin verdrinking een belangrijke rol speelt. Van verschillende schrijvers die ik zeer waardeer hoor ik dat ze geen boeken lezen terwijl ze een boek aan het schrijven zijn, omdat het ze zou afleiden, omdat het ze verwart of omdat ze bang zijn dingen over te nemen. Ik heb nooit niet gelezen dus weiger dat nu te doen. Het gaat ook niet, met mijn werk als presentator voor Een Uur Cultuur. Dus las ik tijdens het schrijven van mijn boek met als thema verdrinken, het nieuwste boek van Samanta Schweblin, dat begint met deze passage:

Ik spring vanaf het uiteinde van de steiger in het water en zink, terwijl ik mijn neus dichtknijp. Na de plons doe ik mijn ogen open en laat ik me rustig verder vallen, langzamer nu, en kijk ik naar de nieuwe tinten om me heen, donkerder, glinsterender. Ik zak dieper, ik houd nog steeds mijn adem in.

Help. En dan, even verderop, komen we erachter dat dit niet zomaar een duik is, haar longen vullen zich met water, en:

Ik voel even aan de stenen die ik om mijn middel heb gebonden – de knoop kan nog altijd los.

Het is geen ongeluk, het is een zelfverkozen verdrinking. Maar meer nog is het de twijfel, het niet doen, en alles wat daarop volgt. Het akelige in dit verhaal zijn niet de longen die vollopen, maar de man en de kinderen die het niet opmerken als ze het huis weer binnenstapt, nadruppelend.

In de zalige traditie van de pater familias van het Latijns-Amerikaanse korte horrorverhaal Horacio Quiroga en koningin van hetzelfde gebied Liliana Heker, schrijft Schweblin ontzettend efficiënt. De schrijvers schieten met Argentijns’ scherp. Quiroga’s verhaal over de pasgetrouwde Alicia zit me nog altijd op de hielen, waarin Alicia, die doodongelukkig met haar zwijgende man in hun witmarmeren spookhuis woont, in een ziekbed terechtkomt, dat haar sterfbed wordt. Na haar dood blijkt er een parasiet in haar kussen te hebben gezeten, die haar dood zoog. Zo zijn ook de verhalen van Schweblin fysiek, goor, doodeng en onderhuids, horror, maar met een gemak, luchtigheid en zwarte humor geschreven, waardoor je het niet kunt wegleggen. Het is een traditie die wij niet echt kennen, Hollanders willen vuistdikke romans, fallische bakstenen voor op de salontafel. Terwijl ik liever verdrink met een van deze bundels om mijn middel gebonden.

Schweblins verhaal ‘Kerstman slaapt bij ons’, uit een eerdere bundel, heeft ook die dringendheid, iets alarmerends. Het begint zo:

De kerst waarop de Kerstman de nacht bij ons thuis doorbracht, was de laatste keer dat we allemaal bij elkaar waren; na die nacht maakten papa en mama geen ruzie meer, al denk ik niet dat de Kerstman daar iets mee te maken had.

Een kind aan het woord laten, iets dat in Het goede kwaad ook meermaals gebeurt, zet direct alles op scherp. En toch zijn haar verhalen niet plot-driven, maar eerder knoop-driven; een knoop van eenzaamheid en gekte, waarin het verhaal samenbalt. Het ongeluk komt ná het ongeluk. Schweblin schrijft veel verhalen vanuit de ik-verteller, die een overeenkomst in hun toon hebben. Iets wanhopigs.

Laatst dacht ik aan twee meisjes, zusjes, die inspiratie kwamen brengen aan een suïcidale dichteres. Waar had ik dat toch gehoord, iemand had het me verteld. Maar het was niet iemand die het me had verteld, het was een bundel van Schweblin. Haar personages worden je vrienden, vrienden met doodenge verhalen, verhalen die je wilt doorvertellen en vrienden waarvan je graag nog eens hoort hoe het met ze gaat. Niet al te best naar alle waarschijnlijkheid. Die en die was laatst nog bijna verdronken.

De personages in de boeken van Schweblin zijn geen nieuwsberichten geworden, maar iets veel mooiers, iets veel groters. Knopen eenzaamheid en gekte, die de zeemijlen meten.