Wachten op de dooi – Erwin Hurenkamp over de bundel 'Oerhert' van Astrid Haerens

Kies een gedicht dat je dierbaar is en vertel ons waarom. Zo simpel was de opdracht aan deze dichters, en zo simpel kan ook poëzie zijn. Want ook al komt niet iedereen met poëzie in aanraking, iedereen kan erdoor geraakt worden. Samen met literair collectief Poëzie is een Daad vragen wij dichters om te schrijven over een lievelingsgedicht. Schrijver en dichter Erwin Hurenkamp herlas de bundel Oerhert (2022) van Astrid Haerens, en ging opnieuw op zoek naar dit mysterieuze wezen: 'Dit oerhert met zijn gigantische gewei loopt door de hele bundel.' Dit jaar staat Astrid Haerens op de 41ste Nacht van de Poëzie.

Tags

Nacht van de Poëzie Poëzie is een Daad

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer



Wachten op de dooi


Verslag van de zoektocht naar een hert

De bundel Oerhert van Astrid Haerens pakte ik ooit van de plank omdat het mij iets heel moois leek, zo’n oerhert. Oerherten zijn mysterieus, want ze behoren tot een tijd die ver voor de onze ligt. We kennen ze slechts van opgravingen, als skeletresten en stukken gewei. Hun uitsterven stelde ons eeuwenlang voor een raadsel. Daarnaast zijn ze tegelijkertijd kwetsbaar, want vluchtende prooidieren, en sterk, want gigantisch. Dat wist ik dankzij het prehistorisch museum van Les Eyzies, in de Dordogne, waar een replica staat. Dat grote, koddige, elegante en onbeholpen beest had me ontroerd en bijna magisch geleken. Ik had graag in een wereld willen rondlopen waarin onze paden elkaar hadden kunnen kruisen. Geen wonder dus, dat ik deze dichtbundel mee naar huis nam en gelijk op zoek ging naar het hert.  

Lang hoefde ik niet te zoeken. Op de derde bladzijde van het eerste gedicht 'Opkomst', vond ik deze twee versregels, ingeklemd tussen haakjes, omgeven door witregels:

(in je halfslaap droom je over een oerhert met transparante tong
die je likkend een gladde waarheid schenkt)

Zo ik al in halfslaap was, dan werd ik daar nu, door het likken van die immense tong, ruw uit opgeschrikt. Erg prettig was die halfslaap trouwens niet, eerder koortsachtig. Op de tweeënhalve pagina die aan dit citaat voorafgaan, wordt er namelijk al op armen gekauwd, proeft iemand bloed en hittegolven, is er sprake van een vrolijke afgrond. Er wordt naar chaos verlangd, weggekeken, handen en tongen worden tegen keien geduwd en zanderige honden […] ruiken aan je kruis/slaan hun harde staarten tegen je dijbeen aan.

Wie aantreedt met een vooropgezet plan, vastomlijnde ideeën over wat een gedicht is en moet zijn, komt gegarandeerd van een koude kermis thuis.

Deze poëzie was duidelijk niet van plan om een gladde waarheid te schenken. Dit oerhert stond dus haaks op deze poëzie. Dit oerhert zou iets heel anders zijn dan wat ik me erbij had voorgesteld, het zou iets heel anders gaan betekenen. Ik moest opnieuw beginnen met lezen.

Door deze reality check vroeg ik me voor de zoveelste keer af hoe dat moet, poëzie lezen. Op die vraag bestaat geen éénduidig antwoord en toch is het de eerste vraag die elk gedicht stelt. De oervraag, de aartsvraag. Niet alleen een los gedicht, ook een bundel vraagt als geheel om een nader te bepalen houding. Nader te bepalen, ja. Wie aantreedt met een vooropgezet plan, vastomlijnde ideeën over wat een gedicht is en moet zijn, komt gegarandeerd van een koude kermis thuis. Slechts een klein deel van alle gedichten zal aan zijn (ja, zijn, dit is bij uitstek een patriarchale leeshouding) verwachtingen voldoen. Erger nog: zou je als lezer enkel zoeken naar poëzie die aan je eigen ideeën beantwoordt, dan zou je slechts lezen wat je al kent.

Telkens hetzelfde gedicht.

Terug naar het hert dat ik zoek. In Beeldspraak, de podcast van het Poëziecentrum, vertelt Haerens dat in één van de theorieën over het uitsterven van het oerhert, het gewei de boosdoener is. Dat zou steeds groter worden, alle fosfor aan de rest van het skelet onttrekken, te zwaar worden om te torsen ook. Zij ziet hierin een metafoor voor grote machtsstructuren en -systemen. Hoe die, vroeg of laat topzwaar geworden, zichzelf te gronde richten. Tegelijkertijd zou je kunnen zeggen dat deze systemen 'gladde waarheden' bieden. Alles wat niet past zullen ze immers onderdrukken, proberen uit te vegen. En gladde waarheden bieden houvast, overzicht, de illusie van transparantie en begrip.

Dit oerhert met zijn gigantische gewei loopt door de hele bundel. Onderwijl verzamelt het ideeën, beelden en mogelijke betekenissen. Het wordt steeds groter, steeds zwaarder als het ware, tot aan de laatste regel van de laatste afdeling, die 'Exit' heet. Deze afdeling zoekt uitzichten, we bevinden ons op de grens tussen dit land en een ander. Hier ligt het strand moe te zijn. Er staan hutten voor collectief herstel. Dit is een plek vol ambiguïteit: er is sprake van bacteriedodende vrieskou, maar men groeit er ook naakt en vrij als planten. Tegelijkertijd hoopt in de hoek van de hut […] het afval zich op, vraagt iemand zich af: is dit wel de ruimte om op adem te komen, vraagt: hoelang nog maar het hert zwijgt.

De poëzie van Haerens probeert een stem te geven aan alles wat weigert een gladde waarheid te vormen.

Deze hutten doen denken aan menstruatiehutten; op verschillende plekken in de wereld bestond of bestaat de gewoonte vrouwen te verbannen naar hutten aan de rand van het dorp als ze menstrueren, omdat ze gedurende hun menstruatie onrein zouden zijn. Hoewel die hutten een enkele keer worden ervaren als plekken van verbinding, vrijheid en rust, of zoals Haerens dicht:

enkel in deze hutzijn
we veilig, verwijderd
van stalking besmetting bevruchting

zijn het vaker plekken van verstoting en ziekte. Het is alsof Haerens in deze reeks heel voorzichtig, tastend, de potentie van deze plekken onderzoekt, zonder erin te slagen ze helemaal van hun nare, bittere bijsmaak te ontdoen.

Daar ligt de kracht van Haerens’ woorden. Wat fijn is en de moeite waard, wat mooi is en gericht op herstel en groei, valt zelden los te zien van het smerige en pijnlijke, een geschiedenis van fysieke kwetsbaarheid en onderdrukking. De poëzie van Haerens probeert een stem te geven aan alles wat weigert een gladde waarheid te vormen. Aan het lichaam, soms specifiek het vrouwelijk lichaam. Aan alle ervaringen en herinneringen die erin verankerd liggen, de angst, het onbegrijpelijke, de grens die enkel afgetast kan worden omdat die op geen andere manier waarneembaar is.

Haerens dicht: de taal alleen biedt geen bestaan. Maar door die taal probeert ze al het hierboven beschrevene tegelijkertijd aanwezig te stellen. Ze lijkt een poging te doen om er taal voor te vinden, taal voor wat lang is afgedaan als onbelangrijk, onbegrijpelijk, onrein of gewoonweg onwaar, en dat in ere te herstellen. De bundel eindigt zo:

ik loop naar het raam
de zee is bevroren

uit het ijsoppervlak steekt
het kolossale gewei van het hert

Is dit een vooruitwijzing naar het uitsterven? Het doet me denken aan een archeologische opgraving, zoals het gewei van het hert uit de bevroren zee steekt. Het oerhert is door zijn hoeven gestort, zijn gewei te groot om te torsen, zijn botten te zeer verzwakt. Vanaf nu is het, vanachter ons raam, wachten op de dooi. Wellicht komt het bovendrijven, ons hert, en vervolgt het zijn weg. Of misschien zal ook het gewei voorgoed onder de waterspiegel zakken.

Poëzie is een Daad

Foto: Keke Keukelaar

Poëzie is een Daad is een literair collectief bestaande uit dichters Joost Oomen en Yentl van Stokkum en redacteur Stefanie Liebreks. Sinds februari 2021 delen ze met z'n drieën afwisselend elke dag een gedicht op hun Instagramkanaal. In 2023 verscheen hun bloemlezing Voor alle dagen, Honderd-nog-wat gedichten zonder gelegenheid. Tot aan de 41ste Nacht van de Poëzie lees je vanaf nu om de week een tekst over het gedicht dat zij die dag op Instagram plaatsen.

Astrid Haerens – Oerhert (2022)

Een hypnotiserende bundel, een ‘onveilige zoektocht in taal’ over vrouwelijke belichaamde herinnering en rouw, regels en grenzen en de gewelddadige overschrijding van die grenzen.

Meer lezen?