Kast – een verhaal van Hendrik de Pecker over de ballenbak van de IKEA

2022 was het jaar van stad zonder muren – het jaar dat Utrecht 900 jaar werd. In samenwerking met Mooie Woorden maakte ILFU het boek WOORD900, een bundel met verschillende blikken uit de verschillende wijken van Utrecht. Zo zat Hendrik de Pecker in Zuidwest, of specifieker nog in de IKEA. Daar schreef hij een verhaal over Ingvar Kamprad, de oprichter van de Zweedse keten en over Kast, een meisje dat opgroeide in Småland, IKEA's ballenbak. Het verhaal is nu online te lezen.

Hendrik de Pecker

16-06-23

17 min

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

Kast

In maart 1999 publiceerden onderzoekers van het Georgia Institute of Technology een artikel over de hoeveelheid bacteriën in een ballenbak. De resultaten waren schokkend. Het bleek namelijk dat de gemiddelde ballenbakbal een grotere bacteriële biodiversiteit had dan een openbaar toilet.

De ballenbakbal bood, volgens de onderzoekers, niet alleen een thuis aan de normale microflora, maar zelfs aan bacteriële stammen waarvan al jaren werd vermeend dat ze uitgestorven waren.

Toch leek er geen reden tot paniek, want de bacteriën waren voornamelijk onschuldig en leefden vreedzaam hun leven als aliens in een oneindig kleurrijk universum. Toch waren er verschillende ouderbewegingen die eisten dat iedere ballenbakbaas verplicht zou worden om hun ballenbak wekelijks chemisch te desinfecteren. Weer anderen zagen geen heil in de bureaucratie en kozen voor een totale ballenbakboycot. De vroege jaren 2000 waren slechte jaren voor de ballenbak. En terwijl de ballenbakuitbaters met hun handen in het haar zaten, zagen de bacteriën op hun ballen rustig hun cultuur floreren.

Zoals altijd wanneer er schokkend nieuws de wereld inkomt, begon de geruchtenmachine op volle toeren te draaien. Zo zouden er ouders zijn geweest die het heft in eigen hand namen en op veldonderzoek gingen. Er waren die beweerden dat ze onder in een ballenbak in een niet nader te noemen fast food restaurant in Huston een sedimentatielaag hadden aangetroffen. Een nieuwe aardlaag gevormd van kinderafscheiding: voornamelijk vergeten speelgoed, braaksel en dino-pleisters. Anderen zeiden juist dat het geen aardlaag was maar slurry. Een antropogene soep. Een uit de mens voortkomende bioom compleet met zijn eigen biochemische kringlopen. Zij gingen zelfs zo ver te beweren dat uit deze ballenbakslurry -zoals uit de oersoep- nieuw leven zou kunnen ontstaan.

Misschien is dat een beetje vergezocht. Maar toen de nachtwaker van de IKEA op een broeierige avond in mei 2002 een kind in de ballenbak vond, dacht hij voor een seconde dat het toch waar kon zijn.

Er wordt gezegd dat het op 17 maart 1879 bijzonder warm was en dat iemand een vlinder een koprol zag maken net op het moment dat de drie schoten te horen waren waarmee de opa van Ingvar zichzelf en zijn twee teckels van het leven ontdeed. Hij had zich niet lang voor het bewuste moment gerealiseerd dat hij zichzelf en zijn familie, door de aanschaf van zijn nieuwe familieboerderij in Småland, in de financiële afgrond had gestort. Hij liet een vrouw, een kind en een transgenerationeel trauma achter.

Ingvar groeide op als een vrij normale jongen. Op zijn vierde verzamelde hij pissebedden die hij vond onder omgedraaide bloempotten, op zijn zesde begon hij aan zijn buren lucifers te verkopen om te sparen voor zijn eigen fiets. Op zijn zevende had hij voldoende verdiend om die te kopen. Hiermee vergrootte hij zijn afzetmarkt zodanig dat hij bij kon dragen aan de familie-financiën. Toen hij op zijn zeventiende afstudeerde aan het Gothenburg's Handelsinstitut smeekte hij zijn vader om garant te staan voor zijn eerste bedrijf. Ingvar was namelijk nog te jong om een onderneming op zijn naam te hebben. Zijn vader zwichtte en op 28 juli 1943 richtte Ingvar, aan de keukentafel van zijn oom Ernst, IKEA op. Precies zestig jaar, drie dagen en acht uur voordat Ali de nachtwaker het kind vond in de ballenbak. 

‘Hey, psst. Psst, meisje. Zijn ze je vergeten?’

‘Hmpf,’ kwam er uit haar.

‘Hey, meisje. Wakker worden.’

‘…’

‘Wat is je naam?’

‘Kast,’ antwoordde ze met haar duim nog in haar mond.

‘Wat?’

‘Kast,’ zei ze nogmaals en viel weer in slaap.

Het maakt niet uit of dit haar echte naam is. Er zijn ouders die hun kind Chanel-Lyric of Cri-Cri noemen. Bovendien is het niet moeilijk om je voor te stellen dat de ouders van Kast haar Kast hebben genoemd. Diezelfde ouders hebben namelijk nooit enige moeite gedaan om hun dochter op te halen. Ook niet toen ze de volgende dag constant om bleven roepen dat Kast opgehaald wilde worden uit Småland. Klanten kwamen klagen. Het moest maar eens klaar zijn met die suffe grappen. Het was al stressvol genoeg om een nieuw opbergsysteem voor de kinderkamer uit te zoeken.

Kast was 126 centimeter oud, nog net oud genoeg voor Småland waar niemand ouder dan 130 centimeter naar binnen mag, toen er in de ballenbak een kind op haar af kwam snellen. Het was een vreemd kind. Hij droeg een pak en op zijn voorhoofd had hij een aardbeivormige bult. Van dichtbij kon ze zien dat er iets in die bult bewoog. Een beetje als een lavalamp. Hij stak zijn hand voor zich uit alsof hij hem weg probeerde te gooien.

‘Peer.’

Peers hand hing onbenullig voor hem.

‘Moet je schudden. Is beleefd. Dat doen mensen.’

Kast wist niet wat ze moest schudden, of hoe je überhaupt een bult schudt en het zag eruit alsof hij zou knappen als je dat deed.

‘O, dat,’ zei Peer ongemakkelijk. ‘Is niets. Dat is gewoon- Wat is jouw naam?’

‘Huh?’

‘Naam?’

‘Kast.’

‘Wat een vreemde naam.’

‘Wat een vreemde bult.’

Dat laatste zei ze niet echt. Dat dacht ze. Maar ze dacht het wel zo hard dat ze het net zo goed had kunnen zeggen. In werkelijkheid was Kast blij. Want in al die 24 centimeter dat ze hier was, was het de eerste keer dat een kind zomaar op haar afkwam en interesse in haar toonde. Dat was ook niet gek. Kast snapte ook wel dat haar tengere voorkomen afschrikwekkend was. Bovendien was zij de enige die veel te grote kleren droeg, waar gaten in zaten alsof ze onder een enorme perforator hadden geleken. Kast wachtte, zoals altijd, tot Peer door zou krijgen dat zij anders dan de anderen was en hij weg zou gaan. Maar het leek erop dat Peer nergens heen ging. Hij had zijn hand nog steeds voor zich uit gestoken.

‘Waar kom jij vandaan?’ vroeg Peer.

‘Huh?’ vroeg Kast.

‘Ik woon om de hoek, mijn ouders laten mij hier soms spelen. Op maandagen, dinsdagen en vrijdagen en alle dagen dat mijn moeder in moet vallen op haar werk. Mijn favoriet zijn de klompen. Eerst waren het de bomen maar daar heb ik laatst zo hard in gedraaid dat ik moest overgeven en het kwam door mijn neus. Jij?’

‘Ik kom uit zeg ik niet,’ zei Kast.

‘Toe.’

‘Wat is die bult?’

‘Zeg ik niet.’

Peers arm begon duidelijk zwaar te worden want hij begon een beetje te zweten en te kreunen en hij moest hem ondersteunen met zijn andere arm. Toch toonde hij geen enkele intentie om die hand te laten zakken.

‘Wel. Wat is die bult?’

‘Niets.’

‘Mag ik hem aanraken?’

‘NEE!’

Het kan Kasts verbeelding zijn geweest, maar ze zweerde dat de bult groeide toen Peer schreeuwde.

‘Wat gebeurt er?’ vroeg Kast, terwijl Peer met beide handen naar zijn voorhoofd greep. 

‘Niets, ik mag niet boos worden, of gewoon, mijn hoofd moet rustig blijven. Snap je?’

‘Niet echt.’

‘Tot tien tellen, Peer. Inademen, één, twee, drie, vier. Denk aan water. Kabbelend water. Je bent een steentje in een beekje. En het water-’

‘Of anders?’

‘Of anders niets. Ja, wel iets. Anders knapt hij.’

‘Wat, die bult?’

‘Ja, die bult ja!' 

‘En dan?’

‘Dan -wat denk je dan?’ 

Kast haalt haar schouders op.

‘Dan komt er allemaal bloed uit.’

‘Wow,’ zei kast met grote ogen.

‘Het is een hemangioom.’

‘Hemangi-wat?’

‘Laat maar.’ Hij draaide zich weg van Kast, klom uit de ballenbak en ging op de rand zitten met zijn armen om zijn knieën geslagen. Zijn hoofd omlaag. Als een klein verslagen beestje.

‘Hey,’ zei Kast.

Geen antwoord.

‘Hey.’

‘Wil je nog weten waar ik woon?’ 

Peer knikte. Zijn onderlip lag als een beteuterde naaktslak op z’n gezicht.

‘Hier.’

‘Ik heb altijd al hier gewoond,’ zei ze daarna, alsof ze het voor zichzelf moest herhalen om te geloven dat ze het echt tegen iemand had gezegd.

Peers blik hield het midden van verontwaardiging en fascinatie. Over zijn wang liep een dun straaltje bloed. 

Zolang ik mijn ogen maar dichthoud en alle twijfel achter mijn lippen verstop als iets gevaarlijks in een brandkluis. Zolang ik erin geloof, blijft alles echt.

Volgens de legende heeft Ingvar Kamprad nog nooit een droom gehad. Voor hem is slapen simpel. Hij legt zijn hoofd op zijn kussen, sluit zijn ogen, het wordt zwart en hij wordt wakker. Het is een soort periodieke comateuze toestand. Eén keer had hij in het moment tussen het sluiten van zijn ogen en het wakker worden visioenen van een hond die hem nodig had om waterijsjes te verkopen. Dat lukte de hond zelf niet door een gebrek aan opponeerbare duimen.

De volgende ochtend heeft Ingvar in alle paniek de dokter gebeld, die hem uitlegde dat wat Ingvar had ervaren een droom was en dat mensen soms dromen over dingen die niet kunnen. Hij vergeleek het met ruiken aan parfum en hoe dat je met je ogen dicht kan brengen naar een bos in India met hinten van cederhout en patchoeli of naar een vakantie en je benen jeuken van de insectenbulten, met je huid zilt van het zweet maar het deert je niet want je bent jong en nog niet nerveus genoeg om alles wat irriteert open te krabben. En nu lig je in bed, met je neus in de hals van die ene liefde van die ene zomer, en het is absurd hoe je haar naam al jaren bent vergeten maar je haar iedere keer wanneer je patchoeli ruikt zo scherp voor je ziet dat ze vereeuwigd in polaroid zou kunnen zijn. En dan weet je het. Dit is echt. En dit blijft echt. Zolang ik mijn ogen maar dichthoud en alle twijfel achter mijn lippen verstop als iets gevaarlijks in een brandkluis. Zolang ik erin geloof, blijft alles echt.

Ingvar vond dit maar romantisch gezwets. Twee weken later opende hij de eerste IKEA-showroom. Hij hoefde zelf niet in dromen te geloven, zolang zijn klanten dat maar deden.

De legende zegt ook dat Ingvar na die ene droom nooit meer iets anders heeft gedroomd en dat hij ook niet per se snapt waarom hij zo nodig ijs moest verkopen in zijn droom. Hij heeft het nog wel een keer geprobeerd maar het is nooit echt aangeslagen. Bovendien houdt hij helemaal niet zo van honden en al helemaal niet van teckels.

(Verhaal gaat verder onder de aanbieding.)

Even tussendoor... onze bundel met 10 schrijvers over 1 stad

Kast staat met 9 andere verhalen in WOORD900, een bundel van ILFU en Mooie Woorden. Vorig jaar kregen tien schrijvers een plek in een van tien Utrechtse wijken en schreven daar een tekst. Dit boek is daarvan het eindresultaat, je kunt hem vanaf nu tegen €5 verzendkosten bij ons bestellen.

Koop de bundel voor €5
Even tussendoor... onze bundel met 10 schrijvers over 1 stad

‘Dus jij zegt dat alles in jouw huis altijd opgeruimd is?’ vroeg Peer verbaasd. ‘Geen schoenen in de hoek van de kamer? Of in kasten?’

‘Wel in kasten.’

‘Oh ja. Wel in kasten, maar dan netjes opgeruimd en zo.’

‘Ja.’

‘En geen schoenen op de kast? Of naast? Of achter? Of onder en dat je hem zo vindt, dat die dan helemaal onder de spinnenwebben zit en zo?’

‘Nee.’

‘Of in de wasmachine? Of onder het bed? Of in een kussensloop? Jij hebt nog nooit een schoen zien liggen in een plantenbak? Of op een…’

Kast vond de dagen dat Peer er was fijn. Ja, toegegeven, hij was niet het normaalste gezelschap dat je had kunnen wensen. Hij bleef altijd maar ratelen en deed op willekeurige momenten gek formeel alsof hij niet een kind was maar een man die op zoek is naar nieuw meubilair voor zijn consultancykantoor. En dan had je nog het feit dat er iedere keer als hij ook maar een beetje opgewonden raakte, een vulkaanuitbarsting van bloed plaatsvond op zijn voorhoofd. Al was dat ook wel een pre, geen enkele pestkop haalt het in zijn hoofd om te vechten met een kind dat bloed spuit als een brandkraan in het hart van een hittegolf.

Je zou kunnen zeggen, en je hoeft het niet te doen hè, want Kast heeft het zelf ook maar één keer gezegd en dat was voor de spiegel op een haast onhoorbare fluistertoon, maar je zou dus kunnen zeggen dat in een periode van drie centimeter Peer en Kast vrienden waren geworden.

‘… of schoenen die door je hond opgegeten zijn? En hoeveel bedden heb jij nou?’

‘Zesendertig.’

‘Wow.’

‘Ja. En jij?

‘Eén.’

‘Wow.’

‘En alles is altijd helemaal perfect netjes?’

‘Ja.’

‘Vreemd.’

‘Vreemd?’

‘Ja. Vreemd. Mam zegt altijd dat niets perfect is en dat als iets perfect lijkt, dat het niet echt is en thuis is echt, snap je?’

‘Dat zegt ze omdat jij zo’n gezwel op je voorhoofd hebt.’

‘Auw.’

‘Sorry.’

Kast had er eigenlijk nog nooit over nagedacht, maar Peer leerde haar dat je in perfectie niet echt kunt leven. In de echte wereld heeft niet ieder dingetje een plek of een op maat gemaakt opbergsysteem. In het echte leven is het veel waarschijnlijker dat je je waterfles in een schoen vindt. En dat je je dan afvraagt wie die waterfles in een schoen heeft gedaan en waarom die schoen onder de bank ligt. Echt, wat is je leven als je waterflessen in een schoen vindt? Of een mok onder de douche en niet in de wasbak. En dan niet zo op een plankje aan de muur, maar echt midden in de douche alsof de mok aan het douchen is en waarom zit er conditioner in de mok en wie heeft die paraplu in de vaatwasser gedaan?

‘Lijkt me echt megaprut om in zo’n perfecte wereld te leven,’ zei Peer.

‘Is niet. Er zijn ook best mooie dingen.’

‘Zoals?’

‘Zoals…’ Kast dacht even na. Na een tijdje haalt ze haar schouders op. ‘Ja, gewoon.' 

Stilte.

‘Of wacht,’ zei Kast. ‘Ik weet iets.’

In de echte wereld heeft niet ieder dingetje een plek of een op maat gemaakt opbergsysteem. In het echte leven is het veel waarschijnlijker dat je je waterfles in een schoen vindt.

Op 11 april 1943 staat Ingvar voor een spiegel. In het continent rondom hem raast de oorlog. Een paar uur later zou ergens in de Noord-Atlantische Oceaan de Duitse U-188 de HMS Beverley tot zinken brengen. Daarbij zouden 139 bemanningsleden het leven laten. En een paar dagen later zou Albert Hofman in een klein laboratorium in Basel een nog relatief onbekende substantie op zijn hand morsen. Hij zou zich onwel beginnen te voelen en naar huis fietsen. Daar zou hij in een niet onaangename droomachtige toestand raken en de meest kleurrijke caleidoscopische hallucinaties krijgen. De substantie die Hofman eerder die dag op zijn hand morste zou later bekend komen te staan als LSD-25 en zou de geschiedenis van de wereld voor altijd veranderen.

Hoewel Ingvar voelt dat er iets aan zit te komen, weet hij nog niet wat. Hij weet niets van de U-188 die nu als een wolf een schip besluipt of van de trippende laborant op zijn fiets en hoe die met zijn benen zwaait terwijl hij door de plassen van Basel crost. Het is meer een onderbuikgevoel. Alsof de wereld rammelt en je dat alleen kunt horen wanneer je je oor tegen de grond duwt en heel goed luistert. Ingvar sluit zijn ogen en probeert te horen wat eraan komt. En ineens weet hij het.

Hij draagt zijn haar altijd warrig. Maar na vandaag niet meer. Na vandaag zal hij rust, structuur en betaalbaarheid uitstralen. Na vandaag zal hij zijn haar naar links gekamd dragen. Als een soort micro-pony. Of een ontwapenend toefje op z’n hoofd. Dat is zijn nieuwe regel en regels zijn heilig.

In een wereld die op het punt staat om uit zijn voegen te barsten en alle kanten op te exploderen als een met vuurwerk gevulde discobal in het midden van een lasershow, zal hij de brenger van de geordende wereld zijn. De verkoper van het perfecte droomleven, van de manisch geordende besteklade en de dynamische opbergruimte annex loveseat en dat voor een schappelijke prijs.

‘Welkom in Kast Vegas,’ hoorde Peer Kast zeggen door de gesloten deur. ‘Hier kom ik om tot rust te komen.’

Peer stond in het midden van een inloopkast die Kast zelf had ingericht. Een assorti aan LED-strips die Kast aan de muren had gehangen, flikkerden fel. Peer moest een paar keer knipperen om zijn ogen te laten wennen aan het licht. Vervolgens schuifelde hij ongemakkelijk door de dikke laag kussens en knuffels die op de vloer lag om te kunnen zien wat er allemaal aan de muur hing.

‘En die tekeningen?’ vroeg Peer.

‘Die zijn van mijn broertje.’

Peer keek en voelde aan de tekening. Op de achterkant zat een glad stickertje.

‘Ik heb hem nooit ontmoet,’ vervolgde Kast. ‘Maar hij moet hier soms zijn want overal hangen zijn tekeningen.’

‘Kast. Kan jij eigenlijk lezen?’

‘Wat?’

‘Ah.’

Op de sticker op de achterkant van de tekening stond: Decoratiemateriaal.

‘Soms maak ik tekeningen voor hem die ik dan verspreid door de zaak. Ik weet zeker dat hij er is want als ik ze ophang zijn ze bijna altijd meteen weg. En zie je die foto?’

Op de achterwand van de inloopkast had Kast een foto opgehangen. De rand had ze versierd met een kleurrijk lichtsnoer. Toen Peer van dichtbij keek, zag hij een blonde familie ergens op een hei staan. Ze waren dik ingepakt in wollen sjaals en ze lachten.

‘Dat zijn mijn ouders,’ zei Kast.

‘Hoe weet je dat?’

‘Hun foto’s hangen in de winkel. Ik kom uit de winkel, dus ze moeten het wel zijn.’

Even is het stil.

‘Ze zullen me vast net zo missen als ik hun,’ vervolgt Kast. ‘Dus ze komen ooit terug.’

Peer stapt Kast Vegas uit.

‘Kast. Ik denk dat ik moet gaan.’

‘Wat? Nee.’ Kast zag angst op Peers gezicht en probeerde hem gerust te stellen door zijn hand te pakken. Hij trok hem snel weg. ‘Maar, ik moet je de droomkamer nog laten zien,’ zei ze.

Peer keek op zijn horloge. Mickey Mouse spreidde zijn armen in een L.

‘Geen tijd. Mijn ouders komen me zo ophalen en als ik niet in Småland ben worden ze ongerust en uhm… Doei.’

‘Peer, maar…’

Maar Peer was al aan het lopen. Ze volgde hem nog een stuk terwijl hij voor haar uit liep. Iedere keer dat hij over zijn schouder keek en haar zag, versnelde hij een beetje. Toen hij uiteindelijk begon te hollen stopte Kast haar achtervolging, plofte ze neer op de rand van een boxspring en keek toe tot hij de showroom uit was. Kast had een vermoeden dat dit de laatste keer was dat ze Peer zou zien.

Ze had gelijk.

Hoewel Ingvar Kamprad een van de rijkste mensen ter wereld was, stond hij bekend om zijn extreme zuinigheid. Zo heeft hij in zijn hele leven nog nooit meerlaags toiletpapier gekocht. Ook had hij de neiging om, als hij uit eten ging, het IKEA-restaurant te verkiezen boven een restaurant met sterren. Het leek hem niet te deren dat de zalm daar niet traag gerookt was boven berkenbast en geserveerd werd onder een moes van het een of ander. Het leek er zelfs op dat hij een voorkeur had voor de in een industriële oven gegaarde zalm die je met korting krijgt bij vertoon van een IKEA family-pas. Als hij om zijn pas werd gevraagd toverde hij altijd een glimlach op zijn gezicht, die er door zijn dunne lippen uitzag als een opgetekende potloodstreep. Zijn ogen hadden ook nog eens de neiging om niet mee te lachen met de rest van zijn gezicht. Het geheel oogde een beetje verontrustend. Zo keek hij om zich heen. Zag de gezinnen met kinderen die hun hele lijf rond de benen van moeders klemden. Zag mensen twijfelen bij de dessertbar. Luisterde naar een huilende baby in de rij achter hem en werd overvallen door de realisatie dat je dat geluid zowel kunt horen als schel gekerm, als muziek van een nieuw leven. Van een verruiming van de familie. Onze familie.

Met dezelfde glimlach op zijn gezicht schuifelde hij dan verder. Stond in de rij bij de frisdrankautomaat, wachtte netjes op zijn beurt. Knikte naar de mensen die verward keken naar de man in driedelig pak, die met een pijnlijke glimlach zijn vossenbessenlimonade inschonk. At zijn zalm, depte zijn lippen met zijn servet, zuchtte content. Dit is hoe het leven moet zijn.

Na zijn maaltijd maakte hij altijd een wandeling door de winkel, want niets hielp de spijsvertering op gang als een rustig ommetje over het lange natuurlijke pad. Hij floot mee op de muzak. Inspecteerde de showrooms. Zag erop toe dat, of hij nu in Casablanca, Cairo of Taipei was, alles tip top in orde was. Hij vouwde de verkreukte bloezen in de inloopkasten op. Nam aanrechten af met een doekje. Hing LED-snoeren terug waar ze hoorden. Dit was zijn huis, zijn wereld en hij had familie op bezoek.

Daar zag hij haar. Een meisje van nog geen 130 centimeter, huilend op de rand van een boxspring. Dat moet een nichtje van hem zijn. Hij zette zich naast haar neer, sloeg een arm om haar heen en zei: ‘Gråt inte tjejen. Torka dina tårar.’

Het meisje keek hem met grote ogen aan. ‘Wat?’ 

‘Oh sorry, I thought you were family. Never mind. I said, don’t cry little girl. All will be well.’ 

‘Wat?’ vroeg Kast, die Zweeds noch Engels sprak.

‘No English, huh?’ vroeg Ingvar, terwijl hij zijn hoofd schudde.

Kast schudde maar mee met haar hoofd.

‘Oh well.’

‘Oh wat?’