Literatuur staat ons toe vanuit verschillende perspectieven naar de wereld te kijken. Vaak kiezen auteurs voor een ik-perspectief of schrijven ze hun verhalen vanuit de derde persoon enkelvoud. Ik hou zelf ook van de tweede persoon enkelvoud. Dick Willemsen, leraar Nederlands op een gymnasium in Amsterdam, schreef me onlangs dat zijn leerlingen zich interesseerden in het jij-perspectief in een van mijn verhalen. Een meisje verwoordde het effect als volgt: ‘Het is alsof het je wordt aangeboden, alsof je voor het verhaal moet zorgen.’ Dat vonden we allebei wondermooi verwoord. De wijze waarop het perspectief wordt ingezet in verhalen, brengt inderdaad iets teweeg in ons binnenste, kleurt onze leeservaring. Ik vind zelf ook dat er van jij-verhalen een bijzonder appel uitgaat. Door die mail kwam ik op het idee dat jij-perspectief als bindend element aan te wenden voor Jij, een bloemlezing uit mijn korte verhalen (met één nieuw verhaal), die verschijnt om de twintigste verjaardag van mijn schrijverschap te vieren.
Twee keer schreef ik ook vanuit ‘wij’, maar dat lukt me enkel geloofwaardig in heel korte verhalen die tegen het gedicht aanschurken. In Treinen en Kamers bedacht ik een patroon waarbij het ik- en jij-perspectief elkaar over de verhalen afwisselen. Het eerste en laatste verhaal van de bundel zijn geschreven vanuit ‘de auteur’, mijn alter ego dat in veel van mijn werk opduikt, en het middelste verhaal – een soort meditatie - is geschreven vanuit ‘wij’. Helaas heeft niemand mijn perspectiefpatroon opgemerkt.
Verhalenbundels zijn voor mij bij uitstek het genre waarin ik kan experimenteren met het vertelperspectief. Ik kijk graag door de ogen van mensen van verschillende genders en leeftijden, verschillende afkomsten ook. Soms schrijf ik zelfs vanuit een niet-menselijk perspectief om de mechanismen in de mensenwereld bloot te leggen. Ik ben het ermee eens dat – wanneer het over mensen gaat - we ons beter niet in alle gevallen zomaar perspectieven toe-eigenen zonder enig benul te hebben van bepaalde ervaringen. Dat is pijnlijk voor mensen die ze wél hebben doorleefd, en het is geen verstandige manier van schrijven. We moeten ons dan op zijn minst heel goed informeren.
Toch is het belangrijk te beseffen dat we niet slechts één persoon zijn: literatuur is een manier om uitdrukking te geven aan de veelheid van mensen, en dus van perspectieven, die in elk van ons huist. Dat betekent ook een veelheid van mogelijkheden. Door die veelheid in onszelf te erkennen kunnen we ook aansluiting vinden bij anderen. Ik denk dat we daarom ook profijt hebben bij een veelzijdig literair palet om niet te verzanden en verharden in een eendimensionale versie van de werkelijkheid, in ons eigen grote gelijk.
De tekst gaat hieronder verder.
Annelies Verbeke publiceert in teken van haar 20-jarige schrijverschap 'Jij'
Een meesterproef van negen verhalen vanuit een uitzonderlijk vertelperspectief. En van die negen zou u er acht al eerder gezien kunnen hebben in verschillende bundels. Het slotverhaal is nooit eerder gepubliceerd.
1. Jay McInerney - Bright Lights, Big City (1984)
Ik kan niet zeggen dat deze (verfilmde) roman tot mijn absolute fictie-favorieten behoort. Ik herlas hem onlangs, en hij is me wat te hapklaar Amerikaans en doet wat gedateerd aan. Toch is het een boek dat me bijbleef, vooral door het jij-perspectief. Ik las het voor het eerst als student, in 1994. Knap om het jij-perspectief een roman lang vol te houden ; ik ken weinig voorbeelden. In ons eigen taalgebied schreef Hannes Meinkema met De maaneter (1974) een jij-roman, werd me onlangs getipt. Zelf heb ik het jij-perspectief tot dusver enkel in korte verhalen gebruikt. Dit jaar las ik enkele gij-verhalen van Rosalie Loveling, die dit perspectief al gebruikte in de jaren zeventig en tachtig van de negentiende eeuw!
2. Frank O’Connor - The Lonely Voice (1962)
Een studie van het genre van het korte verhaal en de verhalenbundel, door een schrijver van korte verhalen. De titel is veelzeggend: voor O’Connor leent het korte verhaal zich beter dan andere genres om het perspectief van de buitenstaander, de eenzaat, de eenzame vorm te geven. Ik ben het met hem eens. Hij schrijft bijvoorbeeld prachtig over de gepeste kantoorklerk Akaki Akakievich in Nikolaj Gogols ‘De Mantel’. Bijzondere vaststelling: het woord ‘hand’ wordt opvallend vaak gebruikt in zowel korte verhalen als in bluesmuziek, die ook dat perspectief van de eenzaat delen, het perspectief van iemand die op de een of andere manier buiten de gemeenschap is gevallen.
3. Katherine Mansfield - Puur geluk (1920) en Het tuinfeest en andere verhalen (1922)
Omdat het honderd jaar geleden is dat Mansfield overleed verscheen The garden party eerder dit jaar in Nederlandse vertaling (door Jo Fiedeldij-Dop), en die van Bliss (door Barbara de Lange) komt in december uit, met een nawoord van mij. Ik hou zielsveel van het werk van deze jonggestorven Nieuw-Zeelandse auteur. Virginia Woolf vermeldde: ‘het enige schrijven waarop ik ooit jaloers ben geweest.’ Mansfield bleef zelf steeds de buitenstaander, de buitenlander, de Ander en koos voor korte verhalen.
In het lange verhaal ‘Prelude’ toont ze zich een meester in perspectiefwisselingen: een geest die het ene na het andere lichaam induikt en na elke genadeloze ontmaskering weer op fladdert. Al die personages zitten gevangen in hun eigen gedachten, in hun eigen perspectief, en de auteur overstijgt ze door ze naast elkaar te plaatsen. Ook schreef Mansfield vaak semi-autobiografische verhalen vanuit een kind-perspectief.
4. Mary Dorna - Laten we vader eruit gooien (1967)
Twee jaar geleden behandelden we in de Fixdit-podcast ‘Moderne klassiekers’ deze bloemlezing van verhalen van Mary Dorna, grotendeels in de jaren ’30 geschreven. Er volgde een heruitgave. De meeste van Dorna’s verhalen schreef ze vanuit een kind-perspectief, met name vanuit het enfant terrible dat ze zelf was geweest, met een geweldig gevoel voor humor en stilistisch vernuft. Een prachtige manier om schijnbaar onbevangen naar de wereld van de volwassenen te kijken. Dorna was het grote voorbeeld van Annie M.G. Schmidt en Simon Carmiggelt. Een andere aflevering van de Fixdit Podcast gaat over de niet minder sterke roman Een dwaze maagd van Ida Simons, waarin dit kind-perspectief op gelijkaardige wijze wordt ingezet.
5. Apuleius van Madauros - De Gouden Ezel (of Metamorfosen) (2de eeuw)
Mijn verhaal ‘Ezel’ in Treinen en Kamers verwijst naar deze oude roman, waarin een man in een ezel transformeert. Door rozen te eten zal de ezel weer mens worden. Grappig is de scène waarin hij eindelijk rozen ziet, maar zich op dat moment te midden van een roversbende bevindt, wat hem doet besluiten toch nog maar even ezel te blijven, een bestaan dat hem soms ook wel bevalt. Zoals het kind een onthullende blik op de wereld van de volwassenen kan werpen, zo is een niet-menselijk perspectief een goede manier om naar de mensenwereld te kijken. Deze Latijnse roman, die ik las in een vertaling van Vincent Hunink, herinnert me eraan dat ik met mijn dier-perspectief, net als zoveel andere schrijvers die het doorheen de eeuwen aanwendden, in een lange traditie sta. Een van de wonderlijkste dieren van waaruit wordt gesproken is een lintworm in een kort verhaal in Nadine Gordimers Beethoven was 1/16 zwart (2008).
6. Franz Kafka - ‘Onderzoekingen van een hond’ (1931)
Een verhaal van Kafka dat je in zijn Verzameld Werk terug kunt vinden. Kafka’s De gedaanteverwisseling is bekender, maar het perspectief van de hond in ‘Onderzoekingen van een hond’ heeft een heel ongewoon dier-perspectief. De hond in de hoofdrol verricht een filosofisch onderzoek (de vraag waar het voedsel vandaan komt houdt honden al lang bezig, hij maakt een onderscheid tussen voedsel dat van boven en van beneden komt en gaat in hongerstaking om meer te weten te komen). De filosofische inslag en de symboliek in het verhaal duiden wel op een menselijke inbreng, maar toch komt dit dierenverhaal veel minder antropocentrisch over dan andere dierenverhalen. Alsof Kafka toch ook echt een honds perspectief heeft weten te vinden
7. Mary Shelley - Frankenstein (1818)
Een niet-menselijk perspectief kan ook dat van een robot of anderssoortige artificiële intelligentie zijn. Ik las vrij onlangs de verhalenbundel I, robot (1950) van Isaac Assimov, en nog wel een aantal sciencefictionromans, maar er zijn nog zoveel auteurs die ik moet ontdekken in dit genre, zoals Ursula Le Guin en Octavia Butler. Die wil ik binnenkort eindelijk lezen.
Zelf schreef ik een aantal keren verhalen waarin artificiële intelligentie een rol speelt. Een van die verhalen (in Treinen en Kamers) verbind ik met Frankenstein van Mary Shelley, een boek dat ik sinds mijn achttiende verschillende keren herlas. De brief van het (door een mens gemaakte) monster daarin is een wanhoopskreet van de ultieme buitenstaander en toont hoe maatschappelijke wreedheid de enkeling tot wreedheid noopt. Ook Jeanette Winterson en Ahmed Saadawi schreven vrij recent door Frankenstein geïnspireerde romans.
8. De gedichten van Enheduana (ca. 2300 voor Christus).
Enheduana is de eerste ons bekende literair auteur. Ze was een Soemerische Hogepriesteres uit de stad Ur, in het huidige Irak, en haar invloed bleef vijfhonderd jaar lang van tel in het gebied. Ik heb verschillende keren over haar geschreven, en las eerder een boek van Betty De Shong-Meador over haar. Dit jaar verscheen bij Yale University Press een nieuwe (Engelse) vertaling van al haar gedichten, met veel toelichting, van de jonge Deen Sophus Helle (vertalers zijn helden). In haar gedichten aanbidt Enheduana de godin Inanna, die ze boven de andere goden uittilt. Er is ook een ik-perspectief. Het is aangrijpend om dit 4300 jaar oude ‘ik’ te leren kennen. Ervaringen van dit ‘ik’ herkennen voelt als elkaar over de millennia heen in de armen vallen.
9. Karel Čapek - Een doodgewoon leven (1936)
De gedachte dat we uit een groep mensen bestaan en dat elk levensverhaal ook vanuit een ander perspectief kan worden verteld, was een belangrijk inzicht in de romans en korte verhalen van de Tsjechische auteur Karel Čapek, en vooral in de trilogie waar Een doodgewoon leven deel van uitmaakt. In het eerste deel van de roman lezen we de memoires van een spoorwegbeambte. Mooi, maar we blijven als lezer haken aan enkele inconsequenties of onduidelijkheden. Het vermoeden rijst dat we te maken hebben met een onbetrouwbare verteller. Wanneer hij de dood in de ogen kijkt, moet de man inzien dat hij ook andere mensen is geweest dan de ‘ik’ die hij het liefst in zichzelf wilde zien. Ik vond dit een prachtig boek. Er wordt de gedachte in verwoord dat we een parade zijn, en dus van nature multi-perspectivistisch. Voorop loopt een van ons met de vlag ‘ik’. Die blijft dan een periode het ‘ik’ waarachter de rest zich schaart. Voor mij zijn dat de (uiteraard gefictionaliseerde) hoofdpersonages van mijn romans. Wie er verder nog allemaal in die parade loopt - zonder vlag - verwerk ik eerder in mijn korte verhalen.
10. Virginie Loveling - Een revolverschot (1911)
We hebben aan dit boek eveneens een aflevering van de Fixdit-podcast gewijd, en ik heb me er voor ingespannen het weer heruit te geven, waardoor ik het zes of zeven keer las. Over ‘een vrouwelijk perspectief’ praten blijft moeilijk, vind ik, omdat ik niet wil dat mijn werk met een andere blik wordt bekeken omdat ik een vrouw ben. En wanneer ben je vrouwelijk genoeg om vanuit een legitiem vrouwelijk perspectief te schrijven? Moet je moeder zijn, bijvoorbeeld? Toch merkte ik gaandeweg dat het werk van vrouwen doorgaans misprijzender wordt gelezen en dat ‘vrouwelijke thema’s’ voor velen enkel interessant zijn wanneer een man erover schrijft. Er is vrouwenliteratuur en migrantenliteratuur. Raad eens wie de (echte, neutrale) literatuur schrijft? Eens je die inzichten aan jezelf hebt toegegeven – ik was er zelf zeker niet vrij van ga je inzien dat sommige auteurs ook ‘mannenliteratuur’ schrijven, waarin vrouwen met afgezaagde stereotypen worden neergezet. Literatuur die deze stereotypen deconstrueert en een rijker, dieper perspectief erop blootlegt, vind ik heel interessant. In Een revolverschot buigt Virginie Loveling zich over het stereotype van ‘de zottin’. Haar hoofdpersonage Marie wordt echter pas aan het eind van de roman als zottin beschouwd, Loveling vertelt het verhaal dat eraan vooraf gaat, hoe iemand zo wordt, waarbij er interne en externe factoren en verantwoordelijkheden spelen. Bij elke lezing vielen me weer nieuwe subtiliteiten op waarmee Loveling het perspectief van de lezer op haar personages stuurt: je moet wel op verschillende manieren naar Marie’s wedervaren kijken, de waarheid is meerduidig. Bovendien sluit deze roman gedeeltelijk aan bij de gothic novel en de horror, een genre waarin vrouwen zich over de eeuwen heen ook bijzonder sterk hebben getoond.