De maag van de zakpijp – Mariken Heitman over herkenning en verwantschap in de natuur

Ken je de zakpijp al? Dat is dus een slijmerig zeedier dat iets weg heeft van een doedelzak. Dit beestje lijkt misschien nogal ver af te staan van de menselijke soort, maar schrijver en bioloog Mariken Heitman kwam erachter dat er juist een grote verwantschap bestaat: 'De zakpijp is familie.'

Tags

Nature's Narrative Dieren Biologie
Beeld: Jeltje de Koning

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

De maag van de zakpijp

Voor me lag een hoopje snot. Ik was eerstejaars biologie en volgde een werkcollege zoölogie. Het hoopje was kleiner dan de zeester die we vorige week moesten prepareren en tekenen. Bijna verlangde ik naar de sprinkhaan die volgende week aan bod zou komen, al had ik weinig affiniteit met insecten. Tekenen vond ik leuk, het snijden gaf me een gevoel van zowel zondigheid als macht. De pijn, een wezen dat heel was kapot te maken, overheerste. Althans, dat was het geval geweest bij de zeester. Maar ik had het wel gedaan, daarmee mijn recht van spreken voor altijd verspeeld. Aarzelend keek ik om me heen, de scalpel in mijn hand. Er heerste een sfeer van grote vanzelfsprekendheid: medestudenten lazen de handleiding van het practicum aan elkaar voor, drukten de knopen van hun labjas dicht, zochten in rugzakken naar hun collegeblok, een potlood. Ik hoefde niet zo ingewikkeld te doen. Dit hier voor me was maar een dood hoopje gelatine.

Een paar jaar daarvoor, in de vierde klas van de middelbare school, besloot ik dat ik biologie zou studeren. Dat had te maken met Jane Goodall, de Britse chimpansee-onderzoekster met de paardenstaart. Ik had al sinds mijn jeugd een kinderboek met foto’s van haar, in de jungle, omringd door de familie chimpansees (David Greybeard, Flo, Flint) wier gedrag zij jarenlang bestudeerde. Zo moest het zijn. In zo’n bos, tussen de wilde dieren, gehurkt aantekeningen makend in een opschrijfboekje en dat je dan met vallen en opstaan hun taal leerde.

Als ik dieper graaf, had mijn studiekeuze vooral te maken met het verschijnsel osmose. Tegen de tijd dat dat begrip voorbij kwam, wist ik al het een en ander over organen en hun functies, planten die water aanzuigen via hun wortels, ik had zelfs al individuele cellen van een ui gezien onder de microscoop. Ik snapte meiose. Ik wil maar zeggen dat ik biologie leuk vond. Maar er ontbrak iets.

Mijn biologiedocent verzamelde in zijn vrije tijd bloedzuigers en op open dagen deelde hij reageerbuisjes gevuld met Brinta en meelwormen uit. De liefde voor zijn vak was onmiskenbaar. Dat met die bloedzuigers, die als gemene dropjes tegen de zijwand van met water gevulde glazen potten kleefden, sloeg bij mij niet zo aan. Het bevestigde mijn angst voor diep water en alles wat zich daar potentieel schuil hield. Er gebeurde pas iets toen hij begon over osmose: een proces waarbij vloeistof vanuit het ene medium naar het andere trekt. Bij twee verschillende oplossingen zal de vloeistof altijd in de richting van de oplossing met de hoogste concentratie deeltjes bewegen. Daarbij is het essentieel dat die twee oplossingen gescheiden worden door een semipermeabel, of halfdoorlatend, membraan, een celwand bijvoorbeeld. Droge informatie, zou je denken. Maar het was kennis die nou eens precies op het juiste moment kwam. Ineens viel er van alles op zijn plek: hoe bloed communiceert met organen, hoe water de plantenwortel intrekt, het nut van zo’n celwand die alles behalve passief is, en hoe het overgrote merendeel van de levensvormen, zoals bacteriën, pantoffeldiertjes, plankton, zonder hart functioneert. Alles stroomt, ja, ik snapte iets van het leven. Biologie was van leuk, wezenlijk geworden.

Deze zakpijp, want dat was zijn onfortuinlijke naam, had een maag en een darm die uitmondde in een anus. Net als ik.

Daar stond ik dus met mijn grootse verwachtingen, een scalpel in de hand. De eerste maanden had ik me door vakken als organische chemie en celbiologie geworsteld. Pas in het derde jaar – een eeuwigheid – zouden we het vak gedragsbiologie krijgen en zouden niet alleen sociale bijen maar ook chimpansees aan bod komen. Een echt osmose-moment had ik nog niet beleefd. Met het mes bewoog ik het hoopje heen en weer over het prepareerbord en vond zowaar een in- en een uitgang. Ten slotte sneed ik het wezentje overdwars open en de schok, hoe kan ik die beschrijven? Ik zag orde. Orde zoals ik die kende van ‘hogere’ dieren. Organen, in verschillende tinten, bevonden zich in een constellatie die met hun onderlinge functie verband hield. Organen! De verrassing had niet groter kunnen zijn. Deze zakpijp, want dat was zijn onfortuinlijke naam, had een maag en een darm die uitmondde in een anus. Net als ik.

Misschien probeer ik te hard, wil ik te graag de universaliteit tussen levensvormen tonen, beschrijven hoe me dat altijd overrompelt. Een paar jaar geleden nog, toen ik me realiseerde hoezeer het leven in de bodem lijkt op ons eigen darm microbioom. Of korter geleden, toen we wereldwijd ondervonden hoe makkelijk een virus van dier op mens overspringt. Een eeuwenoud gegeven, alleen hadden we het met z’n allen zelf nog niet meegemaakt.

Ik stam uit een geslacht van onderwijzers. Kijk nou toch, wil ik zeggen, de zakpijp heeft een maag, net als jij! Snap het dan!

De onbeholpenheid, waarmee we over onze door en door biologische lichamen praten, die gewoon ziek worden en tenslotte altijd doodgaan, deel ik trouwens. Ook ik ben gewend om over de natuur te spreken. Alsof die zich buiten ons afspeelt. Een decor. En wil je kennis verwerven, dan is het ook zinnig om onderscheid te maken tussen jezelf en de ander, lichaam en ziel, mens en dier. Dat semipermeabele membraam tussen jou en alles daarbuiten heeft een functie. We kunnen niet zomaar de hele tijd in elkaar overvloeien, zonder die membranen zou de chaos regeren. Niemand wil terug naar de oersoep. Orde loont.

Zoiets moet de natuurvorser en ontdekkingsreiziger Alexander von Humboldt aan het begin van de negentiende eeuw gedacht hebben, toen hij zijn ideeën over de verspreiding van soorten op papier zette. Tijdens zijn indrukwekkende reizen naar Zuid-Amerika viel hem iets op aan de begroeiing van de berg Chimborazo (Ecuador). Aan de voet van de berg vond hij andere plantensoorten dan hogerop. Als geboren Pruis, was hem dit in de Alpen ook al opgevallen. Maar omdat hij nu pas in staat was de beide berggebieden met elkaar te vergelijken, kon hij de wetmatigheid hierachter vatten: de verspreiding van soorten hangt samen met (abiotische) omstandigheden, zoals temperatuur, breedte- en hoogtegraad. Dit klinkt helaas zó logisch, dat het makkelijk is te vergeten hoe revolutionair dit inzicht destijds geweest moet zijn. Uiteindelijk leidde hem dit tot de gedachte dat alles in de natuur met elkaar samenhangt. Naturgemälde, noemde hij dat, want hij was niet bang om zijn wetenschappelijke werk met poëzie kracht bij te zetten. Overigens betrof die samenhang in zijn visie nadrukkelijk óók de mens. Als één van de eersten beschreef hij de catastrofale gevolgen van de koloniale manier van landbouw bedrijven op het Zuid-Amerikaanse milieu. We hebben zo’n tweehonderd jaar de tijd gehad om weinig met dit inzicht doen.

Wacht. Niet die kant op, ik heb me voorgenomen niet over de landbouw te beginnen. Te makkelijk, te kort door de bocht. Von Humboldt mag dan deels vergeten zijn (niet door Andrea Wulf gelukkig, getuige haar zeer lezenswaardige biografie De uitvinder van de natuur), zijn werk leeft wel degelijk voort. Daaruit ontstond een heel nieuw onderzoeksterrein, dat van de ecologie. Inmiddels begrijpen we steeds beter hoe soorten onderling verknoopt zijn.

Gesprekken over natuur zouden ongetwijfeld anders verlopen als het juist dáárover ging, over herkenning en verwantschap.

En toch. De mens, vermomd als beschouwer, blijft steeds verrassend buiten beeld.

Von Humboldt vergeleek de begroeiing van twee totaal verschillende bergen, zodat hij uiteindelijk de overeenkomsten kon benoemen. Dat Jane Goodall haar chimpansees namen gaf, zoals mensen elkaar namen geven, zie ik ook als een vorm van vergelijken. Het is tekenend dat dit één van de redenen was waarom haar werk niet meteen serieus werd genomen. Een wild dier antropomorfiseren was onwetenschappelijk. Tussen dier en mens gold een nog strengere scheiding dan tegenwoordig. Maar is het buiten beschouwing laten van die overduidelijke overeenkomsten, niet nog veel onwetenschappelijker? Zie je dan niet verschrikkelijk veel over het hoofd? Een gedachte, die ook uit het werk van de onvolprezen gedragsbioloog Frans de Waal, spreekt.

Ik herkende als kind iets in de chimpansees en in Goodall zelf, wilde iets over mijzelf begrijpen en ik denk dat dit aan de basis ligt van veel verlangens: jezelf herkennen in de ander. Gesprekken over natuur zouden ongetwijfeld anders verlopen als het juist dáárover ging, over herkenning en verwantschap (over de verschillen weten we inmiddels zat), als we zouden spreken vanuit het naakte besef dat wij, met onze biologische lichamen en onze effecten op de biologische en niet-biologische lichamen om ons heen, ten diepste natuur zijn. Wij – en ik bedoel hier nadrukkelijk niet ‘wij mensen’, ik bedoel wij organismen die geen planten zijn – ademen op ieder moment de zuurstof in die planten uitademen, zoals zij onze uitgeademde koolstofdioxide inademen. Als we onze diepe afhankelijkheid zouden erkennen, zou er misschien eindelijk een dialoog ontstaan mét.

Om de zakpijp recht te doen, is het niet nodig om vanuit zijn naam te spreken. De zakpijp is familie. Alleen een flinterdun semipermeabel membraan staat tussen jou en hem in.

Nature's Narrative

Deze tekst hoort bij de reeks 'Nature's Narrative' die in teken staat van het gelijknamige evenement op zondag 29 september tijdens ILFU 2024.

Jeltje de Koning

Jeltje de Koning (2000) is een illustrator uit Utrecht. Ze is net afgestudeerd aan Illustration Design aan de HKU. Ze laat zich inspireren door de schoonheid van het alledaagse en de ervaringen die we als individu met elkaar delen.

Meer over Jeltje