De nominaties voor de Filter Vertaalprijs 2024

Hieronder lees je de motivering van de jury's keuze, in alfabetische volgorde op naam van de vertaler.


Tags

Filter Vertaalprijs

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

Kiki Coumans voor The age of destroying van Pauline Peyrade (Vleugels)

Hoe vertaal je wat niet wordt gezegd? Voor die uitdaging moet Kiki Coumans gestaan hebben bij de vertaling van de debuutroman van de Franse toneelschrijfster Pauline Peyrade: L’Âge de détruire. In deze novelle zien we een meisje van zeven, Elsa, dat opgroeit met een hevig getraumatiseerde moeder. Wat er precies is gebeurd, krijgen we niet te horen. Wat de gevolgen zullen zijn van zo opgroeien, kunnen we alleen maar vermoeden. Alles wat we te zien krijgen is wat er zich voor haar en dus onze ogen voltrekt. In kleine, soms pijnlijke en soms gewelddadige gebeurtenissen, in een heldere maar haast minimalistische taal, in een toon die iets schijnbaar onmogelijks bewerkstelligt: die is namelijk tegelijk heel afstandelijk en heel erg nabij.

Die dualiteit zit niet alleen in de opbouw van de roman, die afwisselt tussen een afstandelijke vertelstem en korte hoofdstukjes van ondraaglijke nabijheid. Ze zit ook in de spreekstem van Elsa zelf, die in het hele boek klinkt. Die afstandelijke nabijheid in de taal maakt dat de situatie waarin Elsa én haar moeder gevangen zitten niet alleen verteld wordt, maar ook op beklemmende wijze invoelbaar gemaakt. Niet kunnen bestaan op de enige plek waar je kunt bestaan, en degenen van wie je houdt meetrekken in die paradox, daarvan is het boek doordesemd tot in de taal zelf. 

Hou je van me, Elsa?

Ik slaap.

Elsa. Zeg het.

Ik hou van je.

Zeg het nog eens.

Ja hoor. Ik hou van je.

Hoeveel hou je van me?

Veel.

Is dat alles?

Alsjeblieft. Ik ben moe.

Dat Coumans de Franse titel ‘vertaalt’ naar het oorspronkelijke Engels van Virginia Woolf, van wie de zin een citaat is, is omdat het Franse ‘l’age’ en het Engelse ‘age’ verschillende betekenissen hebben waarvoor in het Nederlands afzonderlijke woorden bestaan: leeftijd, tijdperk, duur. Maar het tekent ook het gedurfde minimalisme waarmee Coumans de tekst van Peyrade heeft omgezet, wars van interpretatieve vertalingen en gidsende ingrepen, scherp als een scheermes.

Waar L’Âge de détruire zich onderscheidt van andere literatuur over intergenerationeel trauma, is dat het boek je niet vraagt om mee te voelen met de getraumatiseerde, maar om midden in het mechaniek van het trauma en het doorgeven ervan te gaan staan, midden in het geweld dat dat veroorzaakt, en je ogen open te doen. Om het te kunnen zien in de levens van mensen, maar ook bijvoorbeeld in grote politieke kwesties waarin intergenerationeel trauma een rol speelt. Precies daar wordt L’Âge de détruire universeel. Dat dat in het Nederlands ook gebeurt, is omdat Coumans het Nederlands met hetzelfde scherpe minimalisme hanteert als Peyrade het Frans, en ze daarmee diep doordringt in de allesbepalende toon van deze novelle. The age of destroying is een vertaling die even scherp en noodzakelijk is als het boek dat ze ontsluit.

Jan Fastenau voor Dit andere paradijs van Paul Harding (Querido)

Al op de eerste bladzijden weet Jan Fastenau de lezer mee te slepen in zijn wervelende vertaling van Paul Hardings roman Dit andere paradijs: we lezen over sneeuw die uit de hemel ‘stroomt’ en wind die het eiland ‘schuurt’ en ‘de deur open trapt’. Het kleine eiland zelf wordt beschreven als een ‘granieten kiezel’ . De roman – die gebaseerd is op historische feiten, maar zich daar op vele manieren van loszingt - verhaalt over een kleine groep verschoppelingen met Ierse, Congolese en Kaapverdische wortels. Het vasteland zijn ze ontvlucht en halverwege de 19e eeuw hebben ze zich gevestigd op Malaga-Island – bij Harding Apple Island - voor de Amerikaanse kust. Daar wonen ze ongeveer zestig jaar tot ze door de overheid verjaagd worden uit hun paradijs.

Voor het zover is, laat Harding de lezer in gedetailleerde portretten, kundig vertaald door Fastenau, kennismaken met de bewoners: Esther Honey bijvoorbeeld, de oudste op het eiland, kleindochter van de uit slavernij ontvluchte zwarte Benjamin Honey en zijn Ierse vrouw, Patience Rafferty. Het echtpaar Lark, mogelijk broer en zus, met hun vier kinderen, die als schimmen in de nacht leven, de zusters Dermott, die de was doen voor mensen op het vasteland, Zachary, een zwarte oorlogsveteraan die meestal in een holle boom verblijft waarin hij Bijbelse houtsneden maakt. Ze vormen een gesloten gemeenschap. 

Esther kan meesterlijk vertellen en sleept haar gehoor al in het eerste hoofdstuk mee in een bladzijdenlange, poëtische, bijna apocalyptische beschrijving van de gigantische overstroming die Apple Island heeft geteisterd in het verleden. Fastenau weet Hardings proza in zijn vertaling van deze fenomenale passage zeker te evenaren. De vloedgolf is niet de enige bedreiging van het eiland. Zo komt er elke zomer iemand om onderwijs te geven, Mathew Diamond. Hij is wit en zorgt er ook voor dat de overheid zich met het eiland gaat bemoeien omdat de bewoners onder erbarmelijke omstandigheden zouden leven: dit resulteert in hun gedwongen evacuatie van het eiland. De neerbuigende blik van de overheidsambtenaren levert na het humane beeld dat in de eerste hoofdstukken is gecreëerd een ontluisterende kijk op de bewoners als waren het ‘debiele, behoeftige en gedegenereerde kolonisten’. Fastenau weet de gedetailleerde vaak lyrische en poëtische stijl van Harding trefzeker te vertalen. Harding laat het Engels in zijn roman schitteren, dat doet Jan Fastenau in zijn sprankelende vertaling ook met het Nederlands. 

Rokus Hofstede voor Schoonheid op aarde van Charles-Ferdinand Ramuz (Van Oorschot)

In het nawoord bij zijn vertaling van Schoonheid op aarde (oorspronkelijk van 1927) schrijft Rokus Hofstede dat Charles-Ferdinand Ramuz met zijn roman weerstand heeft willen bieden aan de onttovering van de wereld. Die spagaat - de complexiteit van de wereld niet willen vervlakken en toch proberen om schoonheid, natuur en menselijkheid in woorden te vatten - doet Hofstede hem na. 

Juliette komt na de dood van haar vader uit Cuba bij haar oom Milliquet wonen, die een café uitbaat in een dorp aan het Meer van Genève. Haar schoonheid zet de hele dorpsgemeenschap op zijn kop. Met een opzienbarende spreektaligheid, een uitgesproken muzikaliteit en avantgardistische vormexperimenten (o.a. afwijkende werkwoordtijden en een wisselende vertelstem, die niet plotsklaps maar geleidelijk aan verandert) wordt de lezer meegenomen in verschillende perspectieven, veranderende omstandigheden, de tijd. Soms lijkt er metrische modulatie aan te pas te komen: als er net een maatsoort is geëtableerd, ontbreekt er ineens een tel.

Het ritme van die beweging, van het steeds opnieuw verrast worden door onder meer subtiele tijdsprongen, heeft Hofstede met een zelfde terloopsheid naar het Nederlands overgebracht door bepaalde werkwoordtijden aan te passen. De spreektaligheid wordt zo behouden in het Nederlands. De beschrijvingen van het landschap zouden snel kitscherig kunnen worden, maar het zijn goed gevonden, rake beelden, die door Hofstede trefzeker naar het Nederlands zijn vertaald, inclusief de klankassociaties en de lichte humor:

Hij ziet op dit moment dat de bergen van opzij werden getroffen door de zon die daalde, terwijl tegelijk het zonlicht minder wit werd; het was net honing die op de rotswanden was uitgestreken. Lager, op de glooiende weiden, was het net goudpoeder; boven de bossen warme as. Alles maakte zich mooi, alles maakte zich nog mooier, alsof er een wedijver heerste.

Hofstedes nawoord is toegankelijk voor iemand die nog nooit over vertalen heeft nagedacht en tegelijkertijd zeer inzichtelijk voor wie dit wel geregeld doet. Het brengt een overzicht over het werk van de auteur, het bijzondere van zijn stijl en vertaaloverwegingen mooi bij elkaar. 

Rokus Hofstede is erin geslaagd om het universum van Schoonheid op aarde over te hevelen naar het Nederlands zonder dat er ook maar enige onttovering plaatsvindt. Zijn vertaling is helder en duidelijk; gemaakt met oog voor de gevoeligheden die nou eenmaal deel zijn van een tekst van honderd jaar oud, maar zonder iets glad te strijken. Het boek springt ook in het Nederlands tussen speelsheid en nuchterheid, afstand en nabijheid. Schoonheid op aarde is desondanks één geheel, even tijdloos en experimenteel als de Franse brontekst en dankzij Rokus Hofstede ook in het Nederlands een bron van veel leesplezier.

Liesbeth van Nes voor Het café zonder naam van Robert Seethaler (De Bezige Bij)

Als er iets is waarin de gelauwerde Oostenrijkse auteur Robert Seethaler uitblinkt, is het het observeren en schilderen van de levens van gewone mensen. Met het door Liesbeth van Nes soepel en trefzeker vertaalde Het Café zonder naam schreef hij een roman drie draait om het wedervaren van eenvoudige cafébezoekers in het naoorlogse Wenen. Het verhaal begint in 1966, als hoofdpersoon Robert Simon, een 31-jarige brave borst die tot dan toe zijn geld heeft verdiend met het doen van klusjes op de Karmelitermarkt, een leegstaande kroeg pacht. Hij knapt de boel op en na de opening wordt het café, dat naamloos blijft, al snel een ontmoetingsplek voor mensen van divers pluimage: buurtbewoners, marktkooplieden, winkeliers, oude dames, boksers, allen met hun hun eigen temperament en hun eigen verhalen. Verhalen die niet spectaculair, maar wel vaak grappig, aangrijpend of anderszins bijzonder zijn. 

Al vrij snel komt het van het platteland afkomstige meisje Mila bij hem werken, nadat ze, na ontslagen te zijn bij de textielfabriek,  op een dag van honger is flauwgevallen en door de slager van straat is geraapt. Die neemt haar mee naar het café en stelt Simon voor haar in dienst te nemen. Na enig gepeins zegt Simon: 

‘Wat mij betreft in orde.’[…] ‘We proberen het. Hoe heet je?’

‘Mila.’

‘Ik heet Simon. Het café heeft geen naam. Als je er een bedenkt, zeg het me dan.’

‘Goed,’ zegt Mila. ‘Maar ik beloof niks.’

Weinig woorden, zoals de meeste personages in de roman nogal bondig zijn in hun uitspraken. En naast de goed getroffen, levensechte dialogen leveren ook de beschrijvingen een kraakhelder beeld op:

In het blauwe licht achter de van regen wazige etalageruit stond Johannes Berg een stuk vlees te bewerken dat als een grote, donkere homp voor hem op het hakblok lag.

Geen grote woorden, geen schokkende gebeurtenissen, maar toch word je als lezer als het ware meegezogen in de vertelling. Je hebt het gevoel dat je er zelf bij bent, op het caféterras of in de gelagkamer, vanaf de opening van het café tot de onvermijdelijke sluiting, zo’n tien jaar later.

De vertaling hapert geen moment. Liesbeth van Nes vertaalde al meerdere romans van Seethaler, waaronder Een heel leven en De Weense sigarenboer, en met Het café zonder naam heeft ze opnieuw een welhaast vlekkeloze vertaling afgeleverd, waarin de gebruikte taal geheel in lijn is met het register van de brontekst: niet te modern en ook niet te ouderwets, niet te eenvoudig of juist te moeilijk.  Een vertaling kortom waarin de heldere, ongekunstelde stijl van de auteur zeer fraai tot uiting komt. 

Annelous Stiggelbout voor De Spijker van Zhang Yueran (Prometheus)

De omvangrijke roman De spijker van de Chinese auteur Zhang Yueran gaat over de doorwerking van de Culturele Revolutie op de jongere generaties. Zhang maakt deze donkere periode uit de Chinese historie, die de meeste westerse lezers alleen uit de geschiedenisboeken kennen, tastbaar en actueel. Niet in de laatste plaats dankzij vertaler Annelous Stiggelbout, die Zhangs internationaal geprezen roman niet alleen leesbaar maar ook invoelbaar maakt voor een Nederlands lezerspubliek, door het Chinees om te zetten in helder en begrijpelijk Nederlands, waarin desondanks het ‘vreemde’ niet is weggepoetst. We lezen over bakkebaarden als ‘taai steppegras’, een met ‘vuiligheid’ gevuld hart, een gezicht ‘als een lege, drooggevallen bron’.

De spijker boeit vanaf de eerste zin, sleept ons mee in de levens en gedachtewereld van de jeugdvrienden Jiaqi, kleindochter van een - nu doodzieke - hartchirurg, en Cheng Gong, kleinzoon van een ziekenhuisbestuurder die tijdens de Culturele Revolutie gearresteerd werd, mishandeld, door een onbekende dader een spijker in zijn hersenpan geslagen kreeg en sindsdien in vegetatieve toestand in zijn eigen ziekenhuis ligt. In monologen waarin de beide hoofdpersonen elkaar afwisselen, ontvouwt zich behalve het mysterie uit de titel het verhaal van hun families en de achtergronden van het intergenerationele trauma waar de eind-twintigers Li Jiaqi en Cheng Gong onder lijden. Hun taal is eenvoudig en beeldend tegelijk. Li Jiaqi aan het sterfbed van haar opa: 

De hemel was grijs, de atmosfeer in de kamer bedrukkend. Ik stond aan het bed en had het gevoel dat de schaduw van de dood door de ruimte wervelde als een zwerm zwartgevlekte vleermuizen. Eindelijk was het zo ver. 

Cheng Gong, die probeert met een zelfgemaakt apparaat contact te maken met de ziel van zijn comateuze grootvader: 

‘Je weet dat ik je kom redden, hè?’ Mijn ogen brandden, ik moest bijna huilen.

Het apparaat stond op het nachtkastje. Een rond, grijsblauw blik waar elektriciteitsdraden uit hingen als tentakels, zodat het net een zeekat uit een diepe oceaan leek. Geheimzinnig en vreemd.
Dankzij Stiggelbout, die behalve als vertaler ook op andere manieren fungeert als ambassadeur van de Chinese literatuur, onder meer door schrijvers naar Nederland te halen, leren we ook de Chinese maatschappij beter kennen. Van de hechte, maar niet per se warme familieverhoudingen tot de wonderlijke co-existentie van traditie en moderniteit (bijvoorbeeld in de geneeskunde).

Maar haar grootste prestatie is dat ze 450 pagina’s lang de Nederlandstalige lezer zo dicht bij de Li Jiaqi en Chen Gong te brengen, dat die het gevoel krijgt in hun hoofd te zitten. Annelous Stiggelbout slecht het enorme taal- en cultuurverschil en legt daarmee een universeel menselijk verhaal bloot.