Eenzaamheid is nog steeds tijd die je doorbrengt met de wereld – over het werk van Ocean Vuong

'Ocean Vuong schrijft over outsiders, eenzamen en wanhopigen maar tegelijk over ons allemaal,' benadrukt de toekenningscommissie van de Belle van Zuylenring 2025. Zijn poëzie en proza raakten een gigantische groep fans over de hele wereld. Ook Tatjana Almuli draagt Vuongs werk dicht bij het hart. Uitkijkend naar zijn lezing op 27 september schreef ze een ode aan zijn schrijverschap.

Tags

Laudatio Trauma Vrijheid

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

Eenzaamheid is nog steeds tijd die je doorbrengt met de wereld

‘Ik schrijf omdat ze me hebben verteld dat ik een zin nooit met ‘omdat’ mag beginnen. Maar ik probeerde geen zin te maken – ik probeerde me te bevrijden. Want vrijheid, zo wordt mij verteld, is niets anders dan de afstand tussen de jager en zijn prooi.’

Ik onderstreepte het citaat op een van de eerste pagina’s van Op aarde schitteren we even, de debuutroman van Ocean Vuong, met een te dikke zwarte pen. Het paperbackpapier absorbeerde de inkt gretig; Vuongs woorden raakten vermengd met nieuwe inkt. Ik las het in één ruk uit, vlak voordat ik voor tweeënhalve maand naar Amerika vertrok om aan mijn nieuwe roman te werken. Die reis had ik geboekt vanuit een sterke drang naar vrijheid – ik wilde loskomen van een lange relatie die ik enkele maanden eerder had beëindigd, maar ook van de angst om alleen te zijn. Van het constante spiegelen aan anderen, het zoeken naar bevestiging en erkenning: van vrienden, opdrachtgevers, andere schrijvers, mannen met wie ik datete.

Vol goede moed vertrok ik. Maar wat is het toch, met die vrijheidsdrang die uiteindelijk vaak uitmondt in een verlangen naar verbinding?

Vuong is een meester in het vangen van die paradox: de hunkering naar autonomie tegenover de diepe eenzaamheid die onthechting met zich mee kan brengen. Hij legt de vinger op dat eeuwige zoeken naar een thuis, naar mensen, een plek waar je echt mag zijn wie je bent. Of mag onderzoeken wie je wil zijn, als je daar nog niet bent. Misschien is dat waarom zijn werk zo resoneert. 

Little Dog, het hoofdpersonage in Vuongs debuut, voelt de drang los te komen van zijn moeder. Zij, een alleenstaande vrouw, gevlucht uit Vietnam, getekend door oorlogstrauma’s, beheerst de Engelse taal nauwelijks, heeft weinig geld, wil een beter leven voor haar zoon – slaagt daarin én faalt. Ze geeft hem hardheid mee, angsten, trauma. Maar ook kansen en liefde, zoveel liefde. Ze is zijn moeder, maar ook een monster, zo omschrijft hij haar.

Little Dog wil zich loswrikken, maar blijft haar opzoeken in alles – in zijn schrijven (de roman is een brief aan haar), zijn haat, in verslaving en in een gevecht met zijn geaardheid en seksuele oriëntatie. In zijn poging zich thuis te voelen in het moderne Amerika én in Vietnam, waar alleen zij hem werkelijk wegwijs in kan maken, want daar liggen hun wortels. En die van zijn verdwenen vader, die juist door afwezigheid óók in alles doorklinkt. 

Wie is de jager en wie de prooi? Bij het lezen van Vuongs werk blijft dat in het midden. Niemand is in- en in slecht, net zoals niemand enkel uit goedheid bestaat. En juist dat maakt het lezen zo prettig, zo diepmenselijk. Er is eigenlijk nooit écht een goed eind, maar het is ook niet gitzwart – zonder hoop of levensvreugd. 

In een interview met The New York Times vertelt Vuong waarom hij schrijft: om te onderzoeken hoe je een goed mens kunt zijn.

Als tiener wilde Vuong iemand vermoorden die zijn fiets had gestolen. Hij zag zijn zuurverdiende centen uit een bijbaantje verdwijnen. En dan nog de vrijheid die fietsen betekent: je huis uit, je straat uit, de wereld in. De dief won de confrontatie, reed weg op het barrel. Vol woede stoof hij naar het huis van een vriend – die had een pistool. Geef me je geweer, zei Vuong. Zijn vriendje weigerde. Ga naar huis. Kalmeer. Dit wil je niet écht. 

Die goedheid van de ander – die kende Vuong niet bij zichzelf, maar het redde zijn leven. Vanaf dat moment probeerde hij het te begrijpen. Schrijven werd zijn medium om te onderzoeken wat goedheid is.

Voor mij is schrijven een manier om gevoelens die tegen je borst stuwen, die niet te temmen zijn, ergens kwijt te kunnen.  Anders vragen ze misschien om destructievere vormen van coping. Dat herken ik in Vuongs werk: het eeuwige gevecht tussen goed en kwaad, tussen redden en gered worden. Zijn werk speelt voortdurend met de vraag: wie is de dader, wie het slachtoffer?

Zijn twee dichtbundels en twee romans, waaronder de recente De keizer van Gladness, gaan verder op thema’s als klasse, migratie, autonomie versus verbinding. En de vraag: hoe zorg je voor jezelf, én voor de ander? Met alle grillige geschiedenis die je als mens met je meezeult. 

Zijn werk speelt voortdurend met de vraag: wie is de dader, wie het slachtoffer?

In deze tweede roman staat de negentienjarige Hai centraal. Hij heeft een goede vriend verloren, kent een getroebleerde relatie met zijn moeder, en staat op het punt een eind aan zijn leven te maken. Net voordat hij van een brug wil springen, wordt hij tegengehouden door Grazina, een oudere vrouw met dementie, eveneens immigrant. Ze is zacht, maar ook dwingend. Er ontstaat een niet-klassiek liefdesverbond: Hai wordt haar verzorger, in ruil voor inwoning. Ze helpen elkaar én zitten elkaar tegen. Om hen beide te onderhouden neemt Hai een baantje bij een iets luxer fastfoodrestaurant, waar hij herenigd wordt met zijn neef.

Vuong doet niet aan sugarcoating. Dat contrasteert met zijn stijl: rijk aan sentiment, veel beeldspraak, eindeloze sfeerbeschrijvingen. Zijn tweede roman opent met een beschrijving van het fictieve Gladness, Connecticut, vol klaterend goud bij zonsopkomst en zonsondergang. Clichés worden lang niet altijd geschuwd. Maar dan: de moed om niet te schrijven volgens de klassieke verbeteringsboog.

Vuong zegt hierover in het eerder aangehaalde interview:

“We willen verhalen over verandering, maar het Amerikaanse leven is vaak statisch. Je rijdt in dezelfde auto, mensen wonen in hetzelfde appartement, maar dat betekent niet dat hun leven waardeloos is. Ik ben geïnteresseerd in dit idee van vriendelijkheid zonder hoop.”

Wat als dit het is? Hoe blijf je dan uit bed komen? Is er een leven mogelijk zonder hoop?

Misschien zit het dan toch in de verbinding met anderen. Vuong beschrijft hoe mensen, waar ze ook zijn, altijd relaties aangaan. Bijvoorbeeld tijdens zo’n lousy, onderbetaald baantje – na een maand weet je van wie welke hoest is. Je weet wanneer Joe’s deodorant is uitgewerkt. Er is haast niets intiemers dan dat.

Tijdens het lezen van De keizer van Gladness, afgelopen zomer, moest ik terugdenken aan twee zomers geleden. Die reis naar Amerika. Ik kocht Vuongs dichtbundels in de kelder van een boekwinkel in New York.

Die zomer. Ik schreef en las veel, had veel seks, verbrandde me te vaak aan de zon, viel voor het eerst in mijn leven in slaap in een park, verloor een volgeschreven dagboek en een bankpas en tijdelijk mijn vertrouwen in de mensheid na een seksueel grensoverschrijdende ervaring. Ik gaf veel geld uit, rookte, at, dronk meer dan me lief was. Ik leefde hartstochtelijk, proefde van de zo lang gehunkerde vrijheid, autonomie en avontuur. En toch: er waren ook veel momenten dat ik verlangde naar rust, naar samenzijn, het liefst met één persoon. Ik wist nog niet wie of wat het was, maar mijn lichaam verlangde naar diepe verbinding en vertrouwen. In de vluchtige stad, in de vluchtige contacten, vond ik die moeilijk. Zoals altijd vond ik toen vooral troost, en daarmee verbinding, in de kunst die ik consumeerde. Onder andere in het werk van Vuong. Op een dag, tijdens een hittegolf en met een kapotte airco, was ik zo angstig dat ik mijn lijf op geen enkele manier het huis uit kreeg. Naakt op de houten vloer (op z’n tijd leef ik graag in clichés) las ik het gedicht ‘Someday I’ll Love Ocean Vuong’:

Ocean. Ocean — get up.
The most beautiful part of your body
is where it’s headed. & remember,
loneliness is still time spent
with the world. Here’s
the room with everyone in it.

Het was niet alsof ik daarna wél meteen de straat op durfde en alles goed was. Maar het hielp me te realiseren dat die oereenzaamheid er waarschijnlijk altijd zal zijn. Vooral als het diepverankerd in je botten zit en in die van je vader, en die van je moeder. 

Er zal altijd een zelf zijn, net zoals er altijd een ander zal zijn. En voor sommigen van ons zal er altijd een gevecht blijven tussen die kloppende vrijheidsdrift en de trekkende drang naar verbinding – naar aanraking, naar gezien worden, naar niet alleen zijn. Vuong schrijft precies dáár. In dat tussen. In personages die vertrekken maar toch blijven zoeken naar waar ze vandaan komen. In moeders die zowel wonden slaan als troost bieden. In liefdes die geen naam mogen hebben, maar lichamen toch vinden.

Zijn werk laat zien dat vrijheid niet altijd betekent dat je afstand neemt. Soms is vrijheid juist: blijven. Liefhebben ondanks alles. Zorgen, voor jezelf en de ander, ook als er geen beloning is. Misschien gaat het daar om: dat we leren bestaan in die spanning, zonder dat we moeten kiezen. Tussen de ander en het zelf. Tussen weggaan en blijven. Tussen breken en verbinden.