'Nachtgevechten' van Miriam Toews zit vol kommer en kwel met een slapstickachtige vrolijkheid

Op woensdag 29 november staat de ILFU Book Club in het teken van Nachtgevechten (2023), de nieuwste roman van de Canadese Miriam Toews. Een boek vol Toews-eigen thema's. Lidewijde Paris, die de Book Club zal begeleiden, schrijft over de bijzondere vertelvorm van dit familieverhaal over drie generaties vrouwen.

Tags

ILFU Book Club

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

29 november gaan we met de ILFU Book Club in gesprek met de vele malen bekroonde Canadese auteur Miriam Toews over haar laatste roman Nachtgevechten (Fight Night). Toews is een van die schrijvers die langzaam maar gestaag een breed oeuvre opbouwen rond thema’s die voortkomen uit het eigen leven of ertegenaan schurken. Bij Toews zijn dat de beklemmende, sekte-achtige Mennonieten-opvoeding en de tragische geschiedenis van de Russische Mennonieten, die in een paar van Toews’ romans het hoofdthema bepalen. Ook lezen we over de angst om gek te worden en zelfmoord te plegen. Toews vader en haar enige zus pleegden zelfmoord en beiden werden uitgangspunt van een roman. En tenslotte de afwezigheid van een van de ouders, een thema dat ook in eerder werk werd verwerkt. Al deze thema’s keren steeds terug in haar oeuvre, maar steeds op een andere manier met een ander accent of andere invalshoek, met andere personages en andere verwikkelingen.

Wie Nachtgevechten begint te lezen weet meteen dat het niet een traditioneel vertelde roman gaat worden met een logische spanningsopbouw bestaande uit een begin, een midden en een eind. De eerste woorden ‘Lieve papa’ maken het meteen duidelijk: we lezen een brief van een kind aan haar vader. Dat is een slimme vorm. Een brief aan een vader wordt vanzelfsprekend op een vertrouwelijke toon geschreven, de vader kent de thuissituatie dus er hoeft niet te worden uitgelegd, hij weet wie mama is en hij weet wie oma is. De lezer heeft vanaf de eerste zinnen met deze eerlijke intimiteit van het kind naar de ouder te maken en de lezer lijkt dicht op de huid van het verhaal te zitten. Maar in die briefvorm schuilt ook een gevaar: want alles wat je leest klinkt wel heel intiem maar je beseft het meteen: ik sta buiten dit verhaal waar ik nu midden in val. Een brief heeft geen verteller die de lezer tussen de regels door tekst en uitleg geeft, want hier wordt als het ware geen verhaal verteld, hier lucht een kind haar hart aan haar afwezige vader. De lezer is op zichzelf aangewezen om de voorgeschiedenis af te leiden uit de dagelijkse gebeurtenissen waarover het kind schrijft. Maar – en dat is weer slim aan de briefvorm – de brievenschrijver is dat ook. Zij weet ook niet precies wat er allemaal speelt op de achtergrond van haar eigen leventje. De ik – en de lezer met haar – wil ontdekken: Waar is de vader? Hoelang blijft hij weg? Waarom ging hij weg? Komt hij nog terug? Is hij misschien dood? Vragen die samen een enorme spanningsboog bouwen.

Maar in die briefvorm schuilt ook een gevaar: want alles wat je leest klinkt wel heel intiem maar je beseft het meteen: ik sta buiten dit verhaal waar ik nu midden in val.

De setting heeft de lezer snel bij elkaar gesprokkeld: drie generaties vrouwen wonen samen in een huis in Toronto. Swiv, de ik-verteller; haar acterende, hoogzwangere moeder – ‘Mama is in haar derde kwart’; en Swivs oude oma, slecht ter been, happend naar adem, redelijk doof maar bijna bovenmenselijk optimistisch, vrolijk en strijdlustig. Zij bekommert zich hoofdzakelijk om de negenjarige Swiv die geschorst is van school omdat ze haar oma’s meer overdrachtelijk bedoelde ‘je moet altijd vechten’ iets te letterlijk heeft opgevat. Terwijl de moeder dagelijks naar haar toneelrepetities gaat, verzorgt Swiv haar oma en omgekeerd probeert oma Swiv wat levenslessen bij te brengen. In die lessen schemeren oma’s belezenheid, haar behoeften én haar verleden door, deels verwoord in haar eigen ‘geheimtaal’ – zoals Swiv het Plautdietsch van Mennonieten noemt omdat ze het niet kan verstaan – de taal die oma nog altijd met haar vriendinnen spreekt. Dat er verdriet is en dat er problemen zijn, ook dat wordt rap duidelijk, maar de oorzaak ervan niet meteen. Maar het is vooral een keer op keer opdoemende angst die je in haar brief leest. Angst voor oma’s dood, angst dat haar emotionele moeder gek wordt en net als tante Momo zelfmoord pleegt…

Is het dan alleen maar kommer en kwel in deze roman? Nee, zo schrijft Toews niet. Door alles heen speelt een bijna slapstickachtige vrolijkheid. De vileine spot van de oma, met haar vaste uitroepen – ‘Bommen los.’ als ze weer haar pillen heeft laten vallen en ‘Game on!’ als de deurbel gaat – en absurde verhalen, de schaamteloze seksuele toespelingen van de moeder met oma waar Swiv zich kapot voor schaamt zorgen er tegelijk voor dat er over het hoofd van de arme Swiv meer informatie bij de lezer terechtkomt dan zij helemaal kan begrijpen, hoe slim en vroegrijp ze ook is. Zo geeft Toews haar roman een enorme gelaagdheid die met name in het tweede deel – als oma en Swiv op reis gaan naar oma’s neven in Californië – steeds helderder wordt en tot het laatst ontroert. Terwijl Toews je geraffineerd steeds dieper meevoert in de levens van deze drie vrouwen, dringt zich meer en meer de vraag op wat ze met haar verhaal wil vertellen en waarom ze daarvoor nu juist deze vorm koos. Ik kijk uit naar jullie ideeën hierover en ga de 29e dan ook graag met jullie in gesprek over deze bijzondere roman.

Kom naar onze Book Club met Miriam Toews