Gezeur over exen is voor de mensen om je heen altijd een beetje too much. Dit boek is ook too much, maar dan anders. Te intens, te gedreven, te buitenbenig, te verdrietig en vooral: te veel stijl. De eerste bladzijden had ik het gevoel dat ik boven gewicht bokste. Dit zou een tour de force worden als lezer. Tot ik verder las, knock-out werd geslagen en iets heel vreemds ervoer. In een soort comateuze toestand las ik verder, meegevoerd door de stijl, naar onorthodoxe nachten vol taaie relaties en pijn. Queer, afwijkend, daar heb je het. Hoeveel pijn in het echte leven is nodig om er een boek uit te kunnen kneden? In het geval van Djuna Barnes vermoed ik: veel.
De plot is niet ingewikkeld. Ik geef die even mee, dan kun je je als lezer volledig aan die stijl overgeven. Felix, een joodse man die zich voordoet als een Oostenrijkse aristocraat, verdrinkt in zelfhaat. Robin trouwt met hem en draagt zijn kind maar laat hen beiden botweg achter. Je moet het maar durven, als vrouw. Ondertussen is Nora al gevallen voor Robin en ze gaan, lesbian style, snel samenwonen. Dat wordt al gauw pijnlijk wanneer Robin steeds vaker in de Parijse nachten verdwijnt en Nora thuis op haar wacht. Nora heeft de hele zin van haar bestaan opgehangen aan haar geliefde. Robin slaapwandelt ondertussen door Parijs en gaat van het ene bed naar het andere. Ze volgt het genot en wil al die verantwoordelijkheden en huiselijkheid niet. Vandaag zijn daar psychologiserende termen voor: je zou kunnen zeggen dat deze Robin met al haar red flags een toxische narcist is. Dumpen, die handel. Helaas loopt het anders. Het is Nora die door Robin wordt vervangen door Jenny, Parijs door Amerika.
Allemaal op hun eigen manier zijn de personages in dit boek brokkenpiloten. De enige die de scherven kan oprapen, ook al zijn ze niet te lijmen, is de merkwaardige doctor Matthew O’Connor, een transvrouw die enkel in naam dokter is. O’Connor neemt het na een tijdje over van de alwetende verteller. O’Connor is de paardenfluisteraar van een gemeenschap, die sust en luistert en zelf niet te stoppen is. ‘Waarom vertellen ze mij alles, en verwachten vervolgens dat het stil in mij zal rusten, als een konijn dat naar huis is gegaan om te creperen?’ Eloquent en erudiet en soms orakelend blijft hij nachtenlang aan de gang. Praten praten praten, om de paniek van het leven op afstand te houden. Het grootste deel van Nachtwoud wordt door deze niet-dokter verteld. De gebeurtenissen stollen tot tableaux, stijl wordt een vorm van verzet tegen het razen van de tijd; tegen de efficiëntie en vervangbaarheid van relaties. Zo las ik het toch, een boek als een vorm van verzet. Tegen de achtergrond van vandaag kwam het me wel erg relevant voor: de veelvormigheid van relaties onderzoeken in een gewaagde stijl, om de razende vaart van een eenzijdig, glashelder gedachtegoed tenminste even af te remmen.
Een boek als weerwoord, dàt is het voor mij de grootste tour de force van Nachtwoud. The center does not hold, een modernistische gedachte, triomfeert: er is niet zoiets als één algemeen geldende waarheid. Er is niet één vorm van liefde.
Voor Barnes en haar tijdgenoten van de Lost Generation was de oversteek naar Europa vaak een avontuurlijke bevrijding, weg van het keurslijf van puriteins Amerika. De personages dolen rond in de Parijse nacht en weten niet waarnaar ze op zoek zijn, waar ze zullen stranden of verzuipen. De worsteling met die vrijheid van een nieuwe stad, de altijd spannende nachten, nieuwe liefdes, het heeft iets aantrekkelijks, die ongebondenheid die ook geruisloos kan overgaan in betekenisloosheid. Je kunt je verliezen in de nacht om er met een forse kater in het daglicht weer uit te kruipen. Of je raakt jezelf kwijt, zoals Nora, in de nacht en in het woud – vandaar de titel ‘Nachtwoud’.