Een zoektocht naar intimiteit back and forth
Christine heeft lage enkels naar eigen zeggen. Ze toont schoenverkoper Richard de rode sporen die haar schoenen hebben achtergelaten. Hij spreekt haar haast vaderlijk toe:
‘You think you deserve that pain, but you don’t.’
Ze antwoordt, lichtelijk beledigd, verwonderd, vragend bijna:
‘I don’t think I deserve this pain’
‘Well, not consciously maybe,’ vervolgt hij.
Me and You and Everyone We Know (2005). Het eerste werk van Miranda July waar ik mee in aanraking kwam, ze regisseerde de film en speelt een van de hoofdrollen: de neurotische, trachtende beeldend kunstenaar Christine.
Naast haar staan een tiental andere personages tussen de vijf en vijfenzeventig jaar oud centraal. Eigenaardige en tegelijk doodnormale figuren. Ze wonen aan de rand van Los Angeles en raken verwikkeld in elkaars leven. Wat hen bindt: iedereen probeert op een eigen, onhandige manier verbinding te maken: met zichzelf, met vreemden op het internet, met een toekomst, met elkaar.
Op mijn negentiende woonde ik net op kamers en zag de film voor het eerst samen met mijn huisbaas EP. Via hem, vijftiger, oude vriend van mijn vader, huurde ik voor tweehonderdvijftig piek een souterrain op de Wallen in Amsterdam. Hij was filmvertaler en straatfotograaf, bewoonde de bovenste twee verdiepingen. De badkamer deelden we - via een geïmproviseerd houten trapje kon ik via een nauw luik douchen op de eerste etage. Mijn huisraad bestond uit een verzameling spullen van hem en mij - boeken, oude camera’s en schilderijen gedecoreerd met een dikke laag stof, ik kookte op zo’n tweepits camping gasstel, er was geen afzuigkap, het stonk altijd naar gebakken eieren en linzensoep.
Ik voelde me er thuis en ik voelde me er eenzaam.
EP maakte een korte filmserie: Ad Libs. Mensen doen of vertellen iets. De groep die hij portretteerde deed me denken aan de personages uit July’s film. Ze reciteerden gedichten uit hun jeugd, dansten speels door de ruimte, keken overdreven wel of juist niet in de lens, spraken over leven tussen hoop en vrees, vertelden over eerste verliefdheden. Sommige van hen leerde ik persoonlijk kennen: tijdens het verstoppertje spelen, neurotisch met koffie en sigaretten uit het keukenraam hangend, ik las ze voor tot ze in slaap vielen omringd door knuffelbeesten, ze lieten soep uit blik aanbranden, klopten aan op zondagmorgen wanneer ik zonder grote levenslust, vaak met kater, enkel in een string gehuld nog in bed lag. Met schaamrood op de kaken verscheen ik voor het kleine raam, zij lachend: kom, kom, tijd voor croissants en buitenlucht, tijd om er iets van te maken.
Het was diezelfde tijd dat ik nachtelijke uren vaak doorbracht op Chatroulette. In Me and You and Everyone We Know een voorloper van zo’n chatbox zonder webcam: de zoontjes van schoenverkoper Richard chatten net als ik urenlang met vreemden. Een vorm van tijdverdrijf, afleiding, dwangmatig op zoek naar connectie, een andere identiteit aan kunnen nemen, al is het maar voor even.
Soms liet ik een blote borst zien voor mijn korrelige webcambeeld, vaker staarde ik in stilte naar inwisselbare gezichten. Soms waren er curieuze verzoeken, ze lieten me nooit huilen van het lachen en tegelijk achter in ontroering als de vijfjarige Robby in July’s film al chattend: ‘You poop into my butt hole and I poop into your butt hole... back and forth... forever.’
Ik denk vaak terug aan de personages uit het werk van July en EP. Hoe ieder van hen zoekt naar betekenis, naar verbondenheid, enige vorm van samenzijn. Ik, jij en iedereen die we kennen, altijd op zoek naar intimiteit. Nu heb ik het, denk ik vaak genoeg, nu verlies ik het nooit meer, nu weet ik hoe het is werkelijk verbonden te zijn, deze mate van intimiteit te delen. En hoe het leven in al haar grilligheid dan toch altijd weer tussendoor glipt.
Wat is het op onvaste momenten goed schuilen in het werk van iemand als July, waar zo wordt gezocht en misgegrepen.
Zoals Christine goed vat, wanneer ze voor de zoveelste keer wordt weggestuurd bij een galeriehouder met altijd dezelfde boodschap probeer het later nog eens: ‘maar… ik ben zo dichtbij.’
Back and forth, back and forth… forever.