Volk in losse tros – een verhaal van Maartje Smits

Maartje Smits is naast schrijver en ecofeminist ook imker. Superorganismen zoals bijen zijn sterk van elkaar afhankelijk, zij dragen als volk de werklast samen. Het zet voor Smits alles op losse schroeven, ze begint te verlangen naar zo'n zelfde volk, een warme tros waarin ze het niet alleen hoeft te doen. Zeker nu ze moeder is: 'Bizar dat iedereen er maar van uitgaat dat ik nu dit zelf kan, zorgen voor zo’n klein kwetsbaar wezen.'

Tags

Nature's Narrative Bijen Moederschap

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

Volk in losse tros

Diep in de mierenhoop drukken de mieren zich dicht tegen elkaar aan. Ik zou willen dat mensen elkaar zo vertrouwden.

Olga Tokarczuk - Jaag je ploeg over de botten van de doden

Wat als dit het is? Geen goed uitgelichte, georkestreerde apocalyps zoals in een film, maar een chaotisch vergaan in het donker. Ergens verderop in de straat valt een scooter om. Het alarm jankt mee met de vliegtuigen die laag overkomen en alles in de strijd gooien om niet door de wind te worden meegesleurd. Regen slaat tegen de ramen alsof het munitie is. Is het omdat ik onlangs moeder ben geworden, dat het einde van de wereld zo dichtbij voelt?

Ik vraag me af hoe lang de baby en ik het samen redden, in het wild, als het daar op aankomt. Wie weet of Vriend nog bij ons terug kan komen. Misschien zijn we al verlaten. In een nacht als deze kan alles kapot.

Ik vraag me af hoe lang de baby en ik het samen redden, in het wild, als het daar op aankomt.

Weer een harde klap. Het doet de baby niets; zij legt zich toe op eten en slapen. Was dit de iep aan het kanaal die elk jaar schuiner staat, en, zou de wind mijn bijenkasten al hebben omgetrokken? Nu ik het gedacht heb, is het te laat. Kastonderdelen liggen open en bloot in de regen, de bakken zijn van elkaar gekomen, gebroken. Mijn laatste volk regent nat. Uitgebouwde broedkamerramen met hun prachtige, regelmatige wassen kamertjes vol water. Een gore papperige zooi. De wind neemt een deksel op en smijt dat tegen het clubhuis. Zonde, maar als ik er langer over nadenk ook een schone oplossing. Het definitieve einde van mijn imkerschap, ingeluid door iets wat buiten mijzelf ligt. Eindelijk voel ik de slaap over me heen rollen.

Een paar uur later wekt de baby me, ze drinkt haastig en valt halverwege de tweede borst in een diepe, comateuze slaap. Voorzichtig leg ik haar naast me in bed. Van het nachtkastje pak ik een oud imkerboek dat mijn vader tijdens het vorige bezoek heeft achtergelaten. Het heeft de opbeurende titel Bijenhouden met succes. Halfslachtig ga ik door de inhoudsopgave, op zoek naar het stappenplan dat succes garandeert. Ik zou niet de eerste imker zijn die in de nazomer, nadat de volken zijn ingewinterd, op zoek gaat naar goede voornemens. Een nieuwe methode of ander materiaal, iets waarmee het komend bijenseizoen beter zou moeten gaan.

wintertros, 193

wintervoer, 196

winterzit, 194

winterzorgen, 216[1]

De winter is een magische periode, deze maanden waarin geen bij zich buiten de kast waagt, luiden zowel het einde als het begin van het bijenjaar in. Het is ook de tijd waarin het volk het kwetsbaarst is.

In de herfst wanneer er weinig bloeit, beginnen honingbijen aan hun winterrust. Ze blijven in hun kast en kruipen zodra het buiten koud wordt op een tros dicht tegen elkaar. Anders dan amfibieën of beren slapen honingbijen ’s winters niet, ze sluimeren; een staat van zijn waar ik me als jonge moeder wel iets bij kan voorstellen. Nooit volledig weg, nooit helemaal wakker.

In de ramen heeft het bijenvolk wintervoer opgeslagen, honing of de suikerstroop die door imkers gevoerd wordt nadat zij ’s zomers honing geslingerd hebben om zelf te consumeren of te verkopen. De bijentros bevindt zich vlak onder dat voer en eet zich geleidelijk naar boven toe door de voorraad heen. Dat doen bijen niet afzonderlijk, maar als groep. In hun midden bevindt zich de koningin, zij wordt de hele winter lang door haar volk gevoerd en warm gehouden.

Zodra de tros begint af te koelen komen de bijen in beweging. De buitenste mantelbijen die tegen de voedselvoorraad aan zitten, knabbelen celdekseltjes open en zuigen het voedsel op. Van tong tot tong wordt het voer naar binnen toe doorgegeven. Door het massale verteringsproces dat nu opgang komt, ontstaat warmte. De rust keert terug in het bijenvolk, tot opnemen van voer weer noodzakelijk wordt. Zo blijft de temperatuur als het goed is de hele winter op peil. Hoe hard het buiten ook vriest, in de kern van de tros is het behaaglijk warm, tussen de 14 en 25 graden Celsius.[2]

Om als een bij onderdeel uit te maken van een volk moet je in een tros kunnen leven, terwijl je maandenlang in het donker op en over elkaar kruipt. De baby en ik zitten nog half aan elkaar vast, toch betwijfel ik of ik me daaraan zou durven overgeven, niet alleen letterlijk. Zou ik erop durven vertrouwen dat trosgenoten zich even verantwoordelijk voelen voor de gezamenlijke temperatuur als ik? Durf ik me over te geven aan een volk?

Sinds ik bijenhoud en meer te weten ben gekomen over superorganismen zoals mieren- of bijenvolken voel ik me als mens enigszins ontheemd.

De kraamzorg kwam gister voor het laatst. Bizar dat iedereen er maar van uitgaat dat ik nu dit zelf kan, zorgen voor zo’n klein kwetsbaar wezen.

Sinds ik bijenhoud en meer te weten ben gekomen over superorganismen zoals mieren- of bijenvolken voel ik me als mens enigszins ontheemd. Waar is mijn volk, waar hoor ik bij, door welk weefsel word ik gedragen? Het lijkt tegenwoordig onwenselijk om bij alles wat je doet – van consumentenkeuzes tot het opvoeden van je kinderen – de belangen van het grotere geheel in gedachten houden, de toekomst van je soort. In vergelijking met een bijenvolk is onze samenleving los zand.

‘Kan uw huishouden zich redden zonder de hulp van vrienden, familie of kennissen?’ vraagt de woningbouwvereniging in de jaarlijkse, digitale bewonersenquête. Weifelend laat ik mijn cursor over de bolletjes zweven. Op een schaal van 1 tot 10, hoe hulpeloos ben ik eigenlijk? De vraag wordt neutraal gesteld maar het gewenste antwoord ligt voor de hand. Als je maar zelfredzaam bent.

Ik word er opstandig van en schrijf in het vakje aanvullende vragen/opmerkingen een vlammend betoog over de keerzijde van het individualisme, en meteen ook maar over de klimaatcrisis, het stikstofbeleid en de stijgende zeespiegel.

‘Zo,’ zeg ik hardop als ik op de groene knop klik. Wie aan de rand van een afgrond staat, kan het zich niet permitteren zijn omgeving te negeren of selectief te zijn in het contact met soortgenoten.

Zo verlang ik naar een volk. Maar misschien romantiseer ik het nu. Hoe wij als superorganisme in de praktijk zouden werken, kan ik me amper voorstellen, daarvoor ligt het kuddeleven te ver achter me. Algemene, ecologische of maatschappelijke belangen zijn ook in mijn dagelijks leven niet leidend. In deze maatschappij wordt het gros van de verhalen vanuit een de ‘ik-persoon’ verteld en zelf doe ik daar vrolijk aan mee.

Honingbijen kunnen hun eigen lichaamstemperatuur regelen. Vooral tijdens de winterrust is dit van groot belang. De kern moet warm blijven, daar zit de koningin die in het voorjaar voor een nieuwe generatie bijen moet zorgen. Hoe verder de bijen aan de buitenkant van de tros zitten des te meer zij zich laten afkoelen. De buitenste bijen die als laatste isolatielaag dienen, proberen ervoor te zorgen dat hun lichaamstemperatuur niet onder de 6 graden duikt, de kritische ondergrens. Als ze het kouder krijgen kunnen ze zich niet meer vasthouden aan de tros en gaan ze dood.[3]

Warmer is ook niet goed, want dat zou te veel energie vragen waardoor het volk snel door haar wintervoorraad gaat.

Gelukkig worden mantelbijen na verloop van tijd van afgelost, dan vormen anderen de koude buitenwacht. Zo keert de tros zich uiterst traag binnenstebuiten en nog veel langzamer schuift het volk door de kast, het voedsel achterna. Twee bewegingen. De aarde die al draaiend om haar as een cirkel maakt om de zon. De aarde die zal blijven draaien, als wij allang zijn verdwenen.

De baby zucht alsof ze zojuist na uitgebreid wikken en wegen haar standpunt heeft ingenomen. Zelfs slapend kijkt ze zo ernstig dat het me niets zou verbazen als er later een wetenschappelijk artikel gepubliceerd wordt dat bewijst dat baby’s in al hun puurheid aanvoelen dat ze zijn aangekomen op een halfdode planeet. Zuigelingen ten tijde van apocalyps. Ze kermt zachtjes in haar slaap, kramp waarschijnlijk, of toch het einde van de wereld. Er is niets wat ik voor haar kan doen. 

Toen ik zwanger was, was alles nog duidelijk en positief. Rationele argumenten tegen het kind (overbevolking, klimaatcrisis, klein huis, geldzorgen, een carrière in de kunst) kaatsten af op het grote wonder dat er in mij een trappelend mensje leefde.

Haar geboorte wierp me terug op aarde. Geknipt, gescheurd, met grove steken in elkaar gezet, voelde ik me verbonden met de planeet. We waren allebei kapot, stukgemaakt, met weinig hoop op herstel.

Maar daarnet – ik zat nota bene op de wc en goot tijdens het plassen water mee uit een gietertje, een tip van de kraamzorg; onverdunde urine brandt in de wond – terwijl ik op die koude wc-bril zat, werd ik overvallen door het helderste besef dat ik een mens ben, en dat ik met deze baby bijdraag aan de toekomst, het voortbestaan van onze soort. De baby is de volgende generatie, de enige geldige reden om voor deze wereld te blijven vechten.