Inzake Borgesius’ geheugen
I
Wat te doen met Borgesius’ geheugen? Dat is de vraag die vandaag voorligt. Geen eenvoudige vraag. Laten we om te beginnen vaststellen dat het preserveren en kosteloos voor het publiek toegankelijk houden van Borgesius’ geheugen op gespannen voet leeft met het bevorderen van de door wijlen Borgesius geformuleerde kernwaarden: rechtvaardigheid, medemenselijkheid, gelijkheid, openheid en inclusiviteit. Kernwaarden waarvoor Borgesius zich in woord harder heeft gemaakt dan in daad of gedachte, zoveel mag na onderzoek van het geheugen bewezen worden geacht.
Als u me toestaat persoonlijk te worden: ik heb deze bijeenkomst van het Stichtingsbestuur met pijn in het hart belegd. En nee, niet alleen vanwege de maatschappelijke ophef en de externe druk die op dit bestuur is uitgeoefend – slappe knieën, was het niet, dr. Katerberg? Net als u allen heb ik vurig geloofd in het maatschappelijke belang van Borgesius’ innovaties op het snijvlak van hersenonderzoek, dataopslag en artificial intelligence. Ik heb mijn hele werkzame leven aan zijn zijde gestreden, en in al die jaren nooit iets gemerkt van de schaduwkanten die het geheugen inmiddels aan het licht heeft gebracht. De teleurstelling daarover is niet gering, kan ik u melden. En laat ik daar ook dit aan toevoegen: het feit dat de zaken die mijzelf aangaan ‘slechts’ seksuele fantasieën en racistisch getinte gedachten betreffen, neemt weinig weg van het gevoel bedrogen en bezoedeld te zijn. Maar laten we de discussie over het kwalitatieve verschil tussen denken en doen, en de wijze waarop het een het andere onherroepelijk voedt, vooral op een later tijdstip voeren. De daden die aan het licht zijn gekomen rechtvaardigen deze bijeenkomst mijns inziens al afdoende.
Geachte aanwezigen, vergis u niet: Borgesius’ geheugen is niet louter een onderzoeksobject. Doordat het toegankelijk is gemaakt voor het grote publiek, is het óók een monument. Moeten we het slechte in de mens willen eren en gedenken? Mijn antwoord op die vraag is: neen. Het verwerpelijke in een mens kan nooit worden vergoelijkt met diens prestaties.
Dit zijn de opties die wat mij betreft voorliggen, in aflopende wenselijkheid:
1) Het wissen c.q. vernietigen van Borgesius’ geheugen. Dit is een ingewikkelde operatie, omdat delen van dat geheugen in kopie aanwezig zijn op externe systemen van onderzoekers en van het algemene publiek. Mochten wij hiertoe besluiten, dan stel ik voor de financiële en technische middelen van de Stichting in te zetten om het uitwissen van elk spoor van Borgesius’ geheugen mogelijk te maken. Is dat gelukt, en ik ben me ervan bewust dat dit jaren zou kunnen vergen, dan kan de Stichting zichzelf opheffen conform artikel 7, lid 5.
2) Het ontoegankelijk maken van het geheugen voor het algemene publiek. Ook dan zullen alle kopieën van geheugenfragmenten moeten worden opgespoord en uitgewist. Onderzoekers – biografen, historici, hersenwetenschappers – zullen inhouse en onder strenge voorwaarden hun onderzoekingen aan het geheugen kunnen doen. Mogelijk zal de Stichting bepaalde aanstootgevende delen niet-doorzoekbaar moeten maken, met een mogelijke uitzondering voor de recherche.
3) Het ontoegankelijk maken van het geheugen voor zowel het algemene publiek als onderzoekers.
Voor de goede orde een verre van uitputtende lijst van hetgeen in Borgesius’ geheugen is aangetroffen:
Seksuele fantasieën c.q. mentale verkrachting. De visualisaties zijn bij momenten uiterst schokkend, ook waar die mij betreffen. Dit heeft mij zeer aangegrepen.
Racistische gedachten en misogyne gedachten. U kunt de appendix van het rapport erop naslaan voor de gebruikte termen alsook de situaties waarin deze gedachten zich voordeden.
Suïcidale gedachten die derden zouden kunnen aanzetten tot suïcide.
Herinneringen aan incestueuze handelingen, gepleegd als elfjarige. Deze zijn niet geverifieerd omdat de zus medewerking weigert.
Herinneringen aan een seksuele situatie waarin sprake is geweest van machtsmisbruik, pressie en het ontbreken van toestemming. Recherche heeft met een geheugen-read-out van het slachtoffer deze herinnering kunnen verifiëren, met daarbij de aantekening dat Borgesius’ geheugen een mildere versie van het gebeurde heeft opgeslagen. De ervaring van het slachtoffer moet hier mijns inziens leidend zijn. Sterker, waarom het perspectief van de dader überhaupt tonen en eenzelfde gewicht geven? Laat het genoteerd zijn dat ik het verzoek van dr. Katerberg niet steun.
Ik stel voor een korte lunch in te lassen, waarna dr. Maduro ons deelgenoot zal maken van zijn overdenkingen.
II
Ze kon niet geloven dat ze bij hem op audiëntie mocht. Yannick Borgesius. Dé Yannick Borgesius. Nog geen veertig en al jaren een vooraanstaand hersenonderzoeker en entrepreneur. Een mediagenieke nerd, veelvoudig miljardair, naar men zei, hoewel hij zich nog altijd kleedde als een student. De man die met de herseninterface van memoryze een methode had ontwikkeld om verloren gewaande herinneringen te bergen, wat een keur aan toepassingen bleek te hebben, van justitieel tot medisch – haar oma had er in de laatste, zware jaren veel baat bij gehad. Dat had ze hem ook verteld toen ze hem een week eerder had aangeschoten in de periferie van een symposium, waar hij, tot haar verbijstering en opwinding, aandachtig had geluisterd toen ze leegliep over haar proefschrift The Influence of Stressors on the Structuring and Transformation of Autobiographical Memories. Ze had het gevoel gehad dat hij haar als gelijke zag, niet alleen maar als de jonge, mooie vrouw die anderen zagen. En toen had hij ook nog zijn mailadres gegeven en gezegd: ‘Stuur me vooral dat proefschrift.’
Het was laat, het kantoorgebouw was leeg, maar hij was nog aan het werk. Geen verrassing: iedereen wist dat hij nauwelijks sliep, en als hij al sliep, dan op kantoor. Ze had haar bedenkingen gehad bij het tijdstip, maar die had ze weggeredeneerd. Het was niet bij hem thuis, en voor Borgesius waren alle uren hetzelfde. Hij had het niet expliciet een sollicitatiegesprek genoemd, maar een uitwisseling van ideeën, en dat was min of meer hetzelfde. Toch? Het was niet bij hem thuis, en voor Borgesius waren alle uren hetzelfde. Hij had het niet expliciet een sollicitatiegesprek genoemd, maar een uitwisseling van ideeën, en dat was min of meer hetzelfde. Toch?
Hij was nog wat afgeleid, leek het, toen ze het kantoor werd binnengelaten. Zijn haar was warrig, hij droeg een t-shirt en een spijkerbroek en liep op sokken. Het kantoor was daarentegen minimalistisch en keurig aan kant: een bureau, een bank, een bijzettafeltje, een drankkabinet en één enkel kunstwerk aan de muur – een illustratie van Giger. Vanaf de tweeëntwintigste verdieping keek het kantoor uit op de lichtjes van de stad. Hij gebaarde haar plaats te nemen op de bank en zei haar dat ze iets voor zichzelf kon inschenken. ‘Ik moet nog wat mails afhandelen. Ik kom zo bij je.’ Haar hart ging tekeer, en om wat te kalmeren schonk ze een bodempje whiskey in. Goede whiskey, kristallen tumblers.
Toen hij klaar was, kwam hij naast haar op de bank zitten, een beetje te dichtbij. Hij dronk ook whiskey, meer dan een bodempje. Hij zei dat hij haar proefschrift had gelezen en stelde er scherpe, soms kritische vragen over – ze moest zich concentreren om tot antwoorden te komen die haar dieper inzicht gaven in haar eigen onderwerp. Hij was inderdaad zo slim als ze zeiden, en ze zag dat hij haar slim vond, wat ze ook was, misschien wel slimmer dan ze tot dusver aan zichzelf had durven toegeven.
En toen legde hij een hand op haar knie. Ze verstijfde. Waarom deed hij dat? Ze wilde het gesprek weer terugleiden naar het onderwerp – ze opende haar mond, maar er kwam geen geluid. Hij schoof naar haar toe, begon haar te zoenen, zijn tong verdween in haar mond, ze probeerde weg te draaien, maar ze wilde hem ook niet beledigen, dus misschien (zo zou ze later denken) had ze zich niet daadkrachtig genoeg weggedraaid, en misschien wel helemaal niet. En daar was zijn hand al op haar borst, eerst boven het truitje, paniek, paniek, toen eronder, paniek, nog steeds volkomen verstijfd. Zijn adem was zurig. Niet fijn. Paniek. En toen deed ze iets waar ze zichzelf nog jaren om zou vervloeken: ze trok hem tegen zich aan in een poging de gebeurtenis te smoren in een omhelzing. Misschien zou hij daarmee genoegen nemen. Hij kreunde een beetje en ze voelde hoe hij de stijve penis in zijn broek tegen haar bovenbeen wreef – de aanraking leek haar te elektrocuteren.
Ze was wat momenten kwijt en toen had hij zich al van de bank laten glijden. Op zijn knieën had hij haar slipje afgestroopt. Waarom had ze nou een rok aangedaan en geen broek? (Ze hield niet van broeken, daarom.) En waarom was ze nat geworden? Waarom had haar lichaam haar verraden? Ze keek naar Gigers Alien terwijl hij haar likte en binnendrong met zijn vingers. Staarde naar de xenoform met de puntige tanden, de zwarte ogen, de lange fallische schedel… Dat duurde een eeuwigheid. Toen vond ze ergens de kracht zijn hoofd weg te duwen.
Hij keek haar aan, beteuterd. ‘Niet lekker?’
Ze zei niks.
‘Of ben je er al?’
Ze zei: ‘Ik moet… naar huis.’ En toen, stom, stom, stom: ‘Sorry.’
Later zou ze niet meer begrijpen hoe het haar gelukt was, maar ze wist zowaar op te staan, wist haar slipje weer aan te trekken, wist onder stupide dankzeggingen het kantoor te verlaten, wist een Uber te bestellen en naar huis te rijden zonder in janken uit te barsten. Eenmaal binnen – na eerst drie keer de sleutels te hebben laten vallen – parkeerde ze haar lichaam met kleren en al onder de douche.
III
Yannick Borgesius was die avond nerveus geweest. Hij was geen held met vrouwen en had er, in amoureuze zin, ook maar weinig gekend. Dat was, zei hij, omdat hij altijd zo hard werkte. Maar misschien was dat de gerieflijke verklaring. De waarheid was dat vrouwen hem een angst inboezemden die al vroeg in zijn hardware was geëtst. Op de middelbare school hadden meisjes hem nooit een blik waardig gegund, sterker nog: ze hadden met de onthechting van adelaars toegekeken hoe bullebakken hem verbaal en fysiek te grazen namen. En dan was er nog zijn moeder, die een kwade dronk had gehad, en die hem naar de zolderkamer had gedreven die hij met zijn tweelingzus deelde – naar zijn boeken, zijn computers, en door de geheime poort naar zijn binnenwereld. Al die herinneringen zou hij het liefst wissen, iets wat zijn onderzoek misschien nog wel eens mogelijk zou maken, al wist hij best dat in de pijn ook zijn motor school.
Maar dat was vroeger. De bullebakken kropen nu voor hem, geïntimideerd door zijn geld, en vrouwen keken hem aan met een honger die niks met hem te maken had, hooguit met het beeld van hem. Hij had voor eigen genot sporadisch gebruikgemaakt van die honger, maar hij vertrouwde het voor geen cent. Hij voelde zich nog steeds de kneus die hij ooit was.
Elsa was anders. Slim, natuurlijk, maar daarvan kende hij er genoeg. Wat hem getroffen had was dat ze een écht gesprek met hem had gevoerd, ondanks hun verschil in leeftijd en positie. Dat had hij niet verwacht, zeker niet in de context van zo’n geestdodend symposium. Hij had het gevoel dat ze iets in hem herkend had, dat ze hem gezien had, en hij haar. Dat ze misschien wel, op een bepaalde manier, hetzelfde waren.
Toen hij haar binnen zoemde voelde hij het in zijn hele lijf: een mengeling van angst en begeerte. Zijn geheugen had hem niet bedrogen – de nacht stond haar geweldig. Hij deed alsof hij nog wat mailtjes moest afhandelen, zodat hij zich even kon herpakken. Voegde zich toen bij haar. Ze had zichzelf een whiskey ingeschonken en oogde volkomen op haar gemak. Hij was groter dan zij was, dus hij had meer whiskey nodig.
Hij vreesde dat ze dit misschien niet wilde, dat ze zich vies voelde of dat hij alles verkeerd had begrepen, zichzelf in zijn begeerte iets had wijsgemaakt.
Hij ging naast haar zitten, niet te dichtbij, niet te ver weg. Niet te opdringerig zijn, je weet niet zeker dat… Tuurlijk weet je dat wel… Maar voorzichtig… Ze hadden het over haar proefschrift, dat hij nauwgezet had gelezen, en waarin hij inzichten en zwakke plekken had onderstreept.
Toen hij haar probeerde te zoenen had ze zich speels afgedraaid. Maar al snel had ze zich gewonnen gegeven en hem omhelsd op een manier die hij niet kende: stevig, warm, dichterbij dan dichtbij. Als je dit goed wilt doen, dacht hij, moet het om haar gaan. Hij zei, nee, ademde: zal ik je likken? Haar antwoord: een ingehouden kreun.
Hij liet zich van de bank glijden, stroopte met enige moeite haar slipje af, legde zijn hoofd tussen haar zachte dijen, likte haar. Ze was nat, bijna zoetig en het lukte hem zowaar zichzelf te vergeten.
Maar toen, hij was pas net bezig, had zij hem van zich afgeduwd. Was ze klaargekomen? Hij keek haar aan, schrok van wat hij in haar ogen zag. ‘Niet lekker?’ vroeg hij. ‘Of ben je er al?’ Hij vreesde dat ze dit misschien niet wilde, dat ze zich vies voelde of dat hij alles verkeerd had begrepen, zichzelf in zijn begeerte iets had wijsgemaakt. Hij hoopte dat ze snel een signaal zou geven dat dat niet waar was. Hij vreesde haar minachting, haar afwijzing, of erger… Ze zei: ‘Ik moet naar huis.’ Gaf dat signaal toen alsnog: ‘Sorry.’
Waarom dan dit gevoel van dodelijke schaamte?
IV
(kucht) Excuus. Ik, eh… Ik had het bestand toch…? Ah, hier… Ga dan open, klereding… (driest tikken) Oké dan. Met verontschuldigingen voor het, eh, kleurrijke taalgebruik. Probeert u het toch vooral te vergeten, hèhèhè…
Geachte aanwezigen, was Yannick – we spraken hem altijd aan bij zijn voornaam, laten we dat ook nu doen – een goed mens? Wat een vraag – ik zou het niet weten. En dat terwijl niemand een groter deel van zijn geheugen heeft ‘gelezen’ dan ik, een ‘leeservaring’ die niet altijd even prettig was. Ik heb het dan niet alleen over de transgressies die ik middels visualisatiesoftware te verstouwen heb gekregen, maar ook over jeugdherinneringen die ik niemand gun. Hoewel die, laat dat klip en klaar zijn, nooit een excuus kunnen zijn.
Het geheugen is een vorm van experimentele literatuur. ‘Het oog ziet,’ schreef Judith Schalansky, ‘het verstand vult aan.’
‘Goed’ is een relatief begrip. Goed in vergelijking met wat? Een gemiddelde? Een ondergrens? De morele standaarden die mensen erop nahouden – meer voor anderen dan voor zichzelf? Ik weet niet eens of ik zelf wel een goed mens ben. Of beter: ik weet zeker dat ik, naar de maat van dit tijdsgewricht gemeten, een slecht mens ben. Daarin hebben mijn dappere anonieme bedreigers natuurlijk groot gelijk…
De ervaring van Clary, excuus, mevrouw de voorzitter, is ook de mijne. Yannick heeft mij meegenomen in zijn visie, maar hij was ook een vergiftigd mens. Mijn indruk is dat Yannick de geformuleerde kernwaarden bij leven zo vurig promootte omdat hij moet hebben gevoeld dat hij zelf tekortschoot. Schaamte is een potente motivator.
Van de aanstootgevende gedachten die ik in Borgesius’ geheugen aantrof, kwamen vele me bekend voor. Ik heb mezelf om zulke gedachten berispt, maar te zelden en met te weinig overtuiging, ik geef het toe. Ik denk dat elk mens, wanneer hij van een afstandje en zonder zelfbedrog in het eigen geheugen zou kunnen koekeloeren, van zichzelf zou schrikken. Mensen beschikken over een enorme fantasie waar het gaat om hun eigen zelfbeeld, maar om een verbijsterend gebrek aan verbeeldingskracht waar het gaat om hoe anderen hen zouden kunnen zien. Wie van u zou zich in het geheugen durven laten kijken? Nou?
Ook in uw hoofd liggen dingen in hinderlaag die u dacht vergeten te zijn – dingen die je opeens te binnen kunnen schieten door een geur of een geluid. Er spoken herinneringen rond waar het brein een muurtje omheen heeft gebouwd om ze te verbergen. Traumatische en beschamende dingen. Helaas trekt een database zich niks van zulke afweermechanismen aan. En zie daar: de puinzooi van Borgesius’ geheugen.
Tegelijk is er niks wat garandeert dat die herinneringen een correcte weergave zijn van de gebeurtenissen. Het geheugen is een vorm van experimentele literatuur. ‘Het oog ziet,’ schreef Judith Schalansky, ‘het verstand vult aan.’
Ik wil graag iets aanhalen wat de jonge vrouw Elsa in haar verklaring heeft gezegd. ‘Ik wou dat het niet gebeurd was. Maar het is gebeurd. Zelfs als ik een pil zou kunnen nemen waardoor ik het zou vergeten, het zou nog steeds gebeurd zijn. En het vergeten zou de schade niet wegnemen. Dan zou ik voortdurend iets akeligs voelen, zonder te weten waarom.’ Ja, ze zei nog meer, Clary, ik weet het. Geduld… Waar is het? Ah, hier. Citaat: ‘Ik wil niet vergeten wat er gebeurd is, maar ik wil dat de herinnering van mij alleen is.’ Maar wat is de realiteit? Dat er visualisatiekopieën rondgestuurd worden door trollen. Alle begrip, derhalve, voor het op zijn minst ontoegankelijk maken van bepaalde delen van het geheugen. Ik schaam me het gezien te hebben.
Concluderend: ik ben in principe tegen censuur, en ja, ik denk dat we niet bang moeten zijn het kwalijke in mensenlevens in de ogen te kijken. Maar door Borgesius’ geheugen te ‘lezen’ ben ik ervan doordrongen geraakt dat het een fout is geheugens onverkort op te slaan. Een mens is óók zijn geheime leven, het stuk ijsberg dat onder water schuilt – hoe mens te zijn, als die private ruimte wegvalt? Voorts moeten we ons er rekenschap van geven dat Yannick, simpelweg door zijn postume macht en aanwezigheid in de publieke ruimte, met zijn herinneringen die van derden dreigt te overschrijven, weg te drukken, onwaar te maken. En dus anderen in hun recht op die private ruimte aantast.
Het is om deze redenen dat ik, in navolging van Clary, zou willen pleiten voor het vernietigen van Borgesius’ geheugen. En u, collega Katerberg, zou ik erop willen wijzen dat in een normale situatie de dood Borgesius’ geheugen allang zou hebben weggepoetst. In die zin is het niet, zoals bij Nieuwsuur door u beweerd, vergelijkbaar met het ‘in de hens zetten van de Grote Bibliotheek van Alexandrië’. Noch met damnatio memoriae, die good old traditie van het uitwissen van alle sporen van een politieke voorganger.
Ik denk – ja, mevrouw de voorzitter, ik sluit af – dat de Stichting moet ijveren voor non-proliferatie van de door Yannick gepionierde technieken. Die we helaas niet meer kunnen vergeten, zoals we de waterstofbom niet kunnen vergeten… Maar ik geef graag het woord aan collega Katerberg, en sta er onverminderd voor open overtuigd te worden van een alternatief plan van aanpak.