Ria van Hengel voor Beton van Thomas Bernhard (Vleugels)
De korte roman Beton is in veel opzichten typerend voor het werk van de Oostenrijkse schrijver Thomas Bernhard, waarin menselijk onvermogen en een diepgaande afkeer van de maatschappij een grote rol spelen. Beton kent een eenvoudige plot: hoofdpersoon Rudolf, die al tien jaar lang voorbereidingen treft voor het schrijven van een allesomvattend musicologisch geschrift over Felix Mendelssohn Bartholdy, slaagt er maar niet in de eerste zin van dit beoogde meesterwerk op papier te krijgen. Hij probeert zijn groeiende wanhoop en frustratie te bezweren door zijn falen beurtelings te wijten aan zijn irritante zuster, zijn eigen ziekelijke gestel en een reeks andere externe factoren, maar dat mag niet baten. Ook een reis naar Mallorca biedt geen verlichting.
Naast werken van klassieke schrijvers als Goethe, Novalis en Nietzsche en hedendaagse schrijvers en dichters, vertaalde u al verschillende werken van Thomas Bernhard. Hoe gaat u specifiek voor het werk van Bernhard aan de slag?
Thomas Bernhard, van wie ik vóór Beton al tien andere boeken vertaalde, is berucht om zijn stijl. De in het juryrapport geciteerde paginalange zin van Beton is representatief voor het hele boek: ellenlange hypnotiserende zinnen met talloze in elkaar hakende bijzinnen. Wie mijn exemplaren van de brontekst bekijkt, stuit op een vrolijk kleurenpalet: rood voor de hoofdzin, groen voor de eerste bijzin, blauw, geel en oranje voor de bijzinnen dáár weer binnen. Voordat ik überhaupt kan gaan vertalen heb ik dus al een hele studie van die passage gemaakt.
Verder maakt Bernhard bijna pesterig gebruik van herhalingen. Ik houd altijd een lijst bij van de woorden en zinswendingen die telkens terugkomen, zodat ik daar steeds de zelfde vertaling voor gebruik.
De jury benoemt de complexiteit van de brontekst. Wat was voor u de leukste/grootste uitdaging van dit werk?
De uitdaging is om ondanks al dat gepuzzel een tekst te maken die evenveel brille en vaart heeft als het origineel en die recht doet aan de ironie, de zelfhaat en de levenstragiek waarvan al Bernhards boeken doordrenkt zijn. Daartoe neem ik na de eerste versie de hele vertaling nog zeker vijf keer door, de laatste keren zonder nog naar het origineel te kijken. Als er tijd is, laat ik de vertaling nog enige tijd liggen en ga ik er daarna met een frisse blik nog een laatste keer doorheen.
Welk hoofdstuk springt er voor u uit?
Geen hoofdstuk springt er voor mij uit want typerend voor Bernhard is juist dat zijn werk geen hoofdstukken kent: hij maakt geen enkele indeling, ook geen alinea’s en er zijn ook geen dialogen die het geheel wat lucht geven: de tekst dendert bezwerend almaar door, als één lange monoloog.
Wel zijn er passages die extra indruk op me maakten. De ik-verteller in bijna al Bernhards boeken leeft voortdurend op de rand van zelfmoord, en in Beton wordt dat ergens als volgt geformuleerd:
‘ […] ik leef alleen nog maar in de zelfbeschouwing en in de zelfwaarneming en natuurlijk daardoor in de zelfvervloeking en zelfloochening en zelfbespotting, ik leef al jaren in die toestand van de zelfvervloeking, de zelfloochening en de zelfbespotting, waartoe ik uiteindelijk altijd mijn toevlucht moet nemen om mezelf te redden. Alleen vraag ik me al die tijd af: redden van wat? Is het dan echt zoiets ergs waarvan ik mezelf voortdurend wil redden? Nee, het is niet zo erg, zei ik tegen mezelf en ik ging meteen weer door met mijn zelfbeschouwing en zelfzwartmaking en zelfbespotting. Ik wil immers niets anders dan de toestand waarin ik me bevind, die rechtstreeks de wereld uit leidt, zoals ik dacht, maar wat ik echt niet tegen mezelf durfde te zeggen, rekken, ik speel met die toestand en ik speel net zo lang met die toestand als ik wil.’’
Edward van de Vendel voor Gele Kajak van Nina Laden (Boycott)
Edward van de Vendel bracht dit jaar zijn honderdste titel uit. Voor zijn omvangrijke oeuvre, bestaande uit fictie, non-fictie, poëzie en prentenboeken ontving hij onder andere elf Zilveren Griffels, drie Gouden zoenen en twee Woutertje Pieterse Prijzen. Maar ook zijn vele vertalingen vallen bij de jury’s in de smaak. In Gele Kayak volgen we een kleine jongen die samen met zijn knuffelgiraffe een avontuur beleeft op zee. Het is een ritmisch boek, waarin "de zinnen [...] als het ware als slagen van de peddels in het water" imiteren.
Hoe gaat u te werk met het vertalen van rijm uit een andere taal? Welk element uit
de brontaal behoud je in dit soort boeken en wat voeg je toe?
Het is niet simpel, rijm uit een andere taal vertalen – en bij Gele Kajak was het éxtra moeilijk, omdat de zinnen kort moesten zijn (simpelweg omdat er in het boek maar weinig ruimte was om tekstblokken te plaatsen), en omdat het ritme in de oorspronkelijke tekst een grote rol speelt. Dat ritme laat het gestage roeien opklinken tijdens het voorlezen, de zinnen zijn als het ware als slagen van de peddels in het water – en dat moest dus ook terugkomen. Het Nederlands heeft over het algemeen meer woorden nodig dan het Engels, dus in dit geval moest ik er allerlei nieuwe Nederlandse samentrekkingen voor maken (zoals ‘octopusgroetjes’ en ‘watermuur’).
Wat was uw lievelingsillustratie uit het boek en hoe heeft deze de vertaling mogelijk ook beïnvloed.
Tijdens het vertalen ben ik voor negentig procent op de tekst gericht, maar goede prentenboeken laten natuurlijk in beeld iets anders zien – tekst en beeld versterken elkaar. Om die reden is het erg belangrijk om tijdens het omzetten naar het Nederlands die verhouding ten opzichte van het beeld te behouden. Bij Gele Kajak waren er steeds weer verrassende platen, het is een prachtig eigenzinnig boek. Ik heb geen speciale favoriet, maar wanneer het desolaat wordt in het verhaal en er dan toch een oplossing komt, zijn de platen wel heel mooi intens.
Wat maakt kinderliteratuur vertalen volgens u anders dan volwassenenliteratuur? Zijn er extra uitdagingen?
Dat zit ‘m vooral in helderheid. Een voorlezende ouder moet niet de hele tijd woorden hoeven uitleggen (tenzij de auteur van de brontekst dat zo bedoelde). En ik streef er toch altijd wel naar dat de lezer het gevoel heeft dat het boek in het Nederlands geschreven is. Maar dat geldt natuurlijk ook voor ‘volwassen’ vertalingen. Voor mij persoonlijk geldt dat ik erg trots ben dat ik belangrijke buitenlandse auteurs in het Nederlands kan laten opklinken; zoals Nina Laden bijvoorbeeld.
Jan Mysjkin voor De honderd nieuwe nieuwigheden oftewel De Bourgondische Decamerone (1462) van diverse auteurs (Vleugels)
Omdat het initiatief van een uitgever misschien wel nooit zou komen, benaderde Jan Mysjkin zelf uitgeverij Vleugels met dit boekidee. De honderd nieuwe nieuwigheden werd de honderdste titel in de Franse reeks van de uitgeverij en bestaat uit novellen die tussen 1456 en 1462 aan het hof van Filips de Goede, hertog van Bourgondië, opgetekend en bovendien nog nooit integraal werden vertaald in het Nederlands. Tot nu.
Hoe is het tot de vertaling van 'De honderd nieuwe nieuwigheden' gekomen, een verzameling novellen die omstreeks 1460 aan het Bourgondische hof van Filips de Goede werd opgetekend?
Laat van meet af aan duidelijk zijn dat de vertaling van Les cent Nouvelles nouvelles er is gekomen op mijn initiatief. Als ik had moeten wachten op de opdracht van een uitgever, dan was er nu nog altijd niets gebeurd. Midden jaren negentig had ik een bibliofiele uitgave op de Marché du Livre Ancien in Parijs aangetroffen. Al na het lezen van de eerste drie verhalen wist ik dat De honderd nieuwe nieuwigheden een boek voor mij was. Het verbaasde me dat de verhalen, die zich voor een groot deel in Vlaanderen en de Bourgondische Nederlanden afspelen, nooit eerder in het Nederlands waren vertaald. Dus ging ik aan de slag met de eerste tien van De honderd nieuwe nieuwigheden en bood die de uitgevers aan. Ze hadden allen een goede reden om het voorstel af te wimpelen. Tot Marc Vleugels vond dat de Honderd precies paste als de honderdste titel in zijn Franse reeks.
Toch waren er al enkele van de ‘nieuwe nieuwigheden’ in het Nederlands vertaald. Waarom die vertalingen overdoen?
Toen ik van start ging, had ik geen weet van eerdere pogingen. Gelukkig maar, anders was ik misschien nooit aan mijn vertaling begonnen. Ik was al een flink eind opgeschoten toen ik in een bloemlezing erotische verhalen op een drietal bijdragen stootte die verduiveld sterk leken op die in De honderd nieuwe nieuwigheden. Na enig speurwerk had ik al snel door dat die niet uit het origineel waren vertaald, maar op z’n janboerenfluitjes uit The Hunderd Tales, de Engelse vertaling van 1960. Een kinderboekenauteur, die ik liever in vergetelheid laat rusten, had een bewerking voorgesteld, die ik alleen maar als een schertsvertaling kan kwalificeren. Bovendien had hij de frivoliteiten fors gecensureerd: ze mochten nog zo geestig zijn, de liederlijke geestelijkheid werd weggepoetst. Bronstige monniken werden geile zakenlui, bijvoorbeeld. Het sterkte me alleen maar in mijn voornemen om voor het eerst een volledige, ongekuiste vertaling te leveren, uiteraard op basis van het Middelfrans.
Over het vertalen van (laat)middeleeuwse teksten stelde de jury van de Filterprijs de volgende vragen: ‘Hoe breng je de verhalen naar een hedendaags publiek zonder af te doen aan de historiciteit ervan? Hoe wek je de illusie van authenticiteit in een taal die eeuwen verwijderd is van het origineel?’ Hoe bent u te werk gegaan?
Mijn vertaling is een leeseditie voor lezers van vandaag. In de vijftiende eeuw was het Frans nog lang niet zo strikt vastgelegd als nu. De spelling van een woord of een naam kan variëren binnen eenzelfde verhaal, de zinsbouw is soms een ratjetoe waarbij je flink moet puzzelen om het goed te krijgen. Dat moet je als vertaler niet (proberen te) imiteren – het gaat erom de verhalen in hedendaags Nederlands te brengen, met hier en daar een woord of uitdrukking die eraan herinnert dat de verhalen zich een dik half millennium eerder afspelen. Het verleent enig patina aan de tekst, zonder in zijn geheel ouderwets te klinken. De honderd nieuwe nieuwigheden hebben naast hun verhalende kwaliteiten ook een historisch belang. En uiteindelijk zijn de listen en lagen waarmee mannen en vrouwen elkaar vinden of bedriegen van alle tijden, geplaatst in het Bourgondië van Filips de Goede kijken we als door een vervreemdend glas naar wat vandaag niet anders is.
Maria Postema voor Ghost van Jason Reynolds (Condor)
Ghost van Jason Reynolds gaat over een jongen die nog niet lang geleden moest rennen voor zijn leven, omdat zijn vader zijn pistool trok en op hem en zijn moeder richtte. In dit ontroerende boek zet Ghost zijn angst om in snelheid. Het is een boek vol swingende taal, slang en zichtbare invloeden uit de rap en poëzie. Hoe pak je zo'n vertaling aan? Maria Postema vertaalde hiervoor al meer dan vijftig boeken voor jongeren, waaronder de hitseries Twilight en The Hunger Games. Haar eerdere vertaling van het werk van Jason Reynolds leverde de Amerikaanse auteur al een Zilveren Griffel op.
De jury benoemt terecht de vertaaluitdagingen van dit verhaal, waaronder het vertalen van de eigen taal van de hoofdpersoon:
'Ghost is aan het woord en drukt zich uit in zijn eigen taal, vol slang, met een fantastisch ritme en heel streetwise.'
Waar heeft u vooral op gelet bij het vertalen van dit taalgebruik naar het Nederlands?
De taal van Ghost moest echt bij hem passen, zonder ingewikkelde woorden of uitdrukkingen – geen ‘boekentaal’, maar spreektaal, zodat je echt een stoere jongen met een klein hartje tegen je hoort praten. Qua slang/straattaal probeer ik al te tijd- en regiogebonden woorden te vermijden: een woord dat voor iemand in Amsterdam op dit moment volstrekt logisch is, kan voor een lezer uit Antwerpen of Groningen onbegrijpelijk zijn, en over een jaar alweer ouderwets.
Zoals in al zijn boeken speelt Jason Reynolds ook in Ghost op een heel soepele, soms haast poëtische manier met taal, met woorden of uitdrukkingen die qua vorm erg op elkaar lijken maar iets heel anders betekenen, of die juist meerdere betekenissen hebben of thematisch aan elkaar verwant zijn. Dat probeer ik in het Nederlands uiteraard terug te laten komen, maar wel op een manier die natuurlijk aanvoelt en niet gekunsteld, zodat de tekst net zo vloeiend blijft als de Amerikaanse. Als Ghost bijvoorbeeld een in zijn eigen ogen langzame jongen uit zijn atletiekteam beschrijft, zegt hij ‘My mother could’ve probably smoked him. Mr. Charles might’ve even burned him up, and he’s like a thousand years old!’, waarbij smoked en burned up allebei een vuurconnotatie hebben. In het Nederlands is dat bij mij geworden: ‘Mijn moeder had hem vast nat kunnen laten gaan. Zelfs meneer Charles had hem misschien nog afgedroogd, en die is stokoud!’ Geen vuur maar water dus, maar wel in bewoordingen die echt bij een jongen als Ghost passen.
Om zeker te weten dat het ritme en de swingende taal van Ghost en Reynolds in het Nederlands behouden bleven heb ik bovendien het hele boek hardop voorgelezen.
Wat was het allerleukste van het vertalen van dit verhaal?
Boeken van Jason Reynolds zijn altijd ontzettend leuk om te vertalen, juist ook door de uitdagingen waar je als vertaler voor komt te staan. Het is geweldig om bij eerste lezing te denken ‘hoe ga ik dít nu weer doen?’, en dan gaandeweg steeds tot oplossingen te komen en de hoofdpersoon – in dit geval Ghost – langzaam in het Nederlands tot leven te zien komen. Ik zie het als een soort boetseren: het Nederlandse boek krijgt onder je handen vorm en je kleit net zolang door tot alles klopt. Een heerlijk proces.
In hoeverre speelt uw eigen schrijverschap een rol in uw “vertalerschap”?
Als vertaler sta je in dienst van de auteur die je vertaalt – mijn eigen schrijversstem speelt daarbij in principe geen rol. Het is eerder andersom: door het vertalen heb ik al doende ontzettend veel geleerd over opbouw, thema’s, personages en ga zo maar door. Vertalers beheersen hun taal door hun werk natuurlijk erg goed en kunnen snel schakelen als het gaat om bijvoorbeeld synoniemen of zinsstructuren; dat komt zeker van pas bij het schrijven van mijn eigen boeken. En in het geval van Jason Reynolds kijk ik vaak met een enigszins afgunstige blik naar het schijnbare gemak waarmee hij zulke warme en herkenbare personages creëert, met geheel eigen, maar ongelooflijk treffende beeldspraak. Studiemateriaal voor elke jeugdboekenschrijver, wat mij betreft.
Harm Damsma & Niek Miedema voor Vermogen van Hernan Diaz (Atlas Contact)
Vermogen, de titel van het boek van Hernan Diaz in Nederlandse vertaling, lijkt op het eerste oog nogal wat connotaties te missen ten opzichte van de originele titel Trust, maar niets blijkt minder waar.
In vier delen volg je het leven van het door beleggen puissant rijk geworden Amerikaanse echtpaar Andrew en Mildred Bevel ten tijde van de beurskrach. In het eerste deel van Vermogen zijn ze onderwerp van een roman, in het tweede lezen we de onvoltooide autobiografie van Andrew. Het derde volgt de herinneringen van de ghostwriter van die autobiografie, om in het vierde deel te eindigen met de dagboekaantekeningen van Mildred. Ligt het in het vermogen van de lezer zich te blijven realiseren dat het eerste deel binnen de roman fictie-in-fictie is? Dat iedereen in het boek een personage is, dat er een schrijver is die ons stuurt? Zijn de personages in staat zich tot elkaar te verhouden en hierin staande te blijven? En wie heeft er eigenlijk echt de kennis en het geld in huis?
Dit werk bestaat uit vier delen, waarin hetzelfde verhaal vanuit vier invalshoeken wordt benaderd. Hoe zijn jullie te werk gegaan met deze meerstemmigheid?
We hebben de vier delen onderling verdeeld. Harm heeft de eerste twee ‘boeken’ gedaan en Niek de laatste twee. Daarna hebben we elkaars werk naar goed gebruik tot de grond toe afgebroken en verbeterd. Dit uiteraard wel met inachtneming van de vereisten van de verschillende tijdsperiodes en stijlen waarin de delen zijn geschreven.
Het eerste deel, dat qua toon en materie wel wat doet denken aan Gain van Richard Powers, is de kroniek van de opkomst van een tamelijk contactgestoorde jongeman die schatrijk wordt met financiële transacties, omdat hij al snel doorheeft dat men het meeste geld genereert met geld zelf.
Dit deel is geschreven door een vooroorlogse, rancuneuze broodschrijver met literaire ambities. Iemand die minder goed kan schrijven dan Richard Powers en ook minder goed dan Hernán Diaz zelf. Daardoor moesten we dus zelfbeheersing betrachten. De schrijver wil meer dan hij kan, en dat moet een beetje wringen.
In deel 2 en lezen we hetzelfde verhaal nog een keer, met andere namen, en aangepaste karakterschetsen. Dit is de autobiografie van de man die in deel 1 ongevraagd en in zijn ogen onjuist in een roman is opgevoerd. Deel 2 heeft een andere, minder gepolijste stijl.
De stijl is hier veel meer staccato, en er ontbreken stukken die nog nader moeten worden uitgewerkt. De uitdaging hier was bijna om de auteur, die het danig met zichzelf getroffen heeft, niet teveel als Donald Trump te laten klinken.
In de beide eerste delen komt nogal wat beurs- en financieel jargon voor. Hernán Diaz heeft ons verteld dat een van de redenen voor hem om de financiële wereld als decor te nemen, was dat hij de economiepagina’s van de krant nooit begreep, en dus op den duur maar oversloeg. Hij besloot zich er dan maar eens grondig in te gaan verdiepen. De dankbare vertalers met zich meesleurend?
In deel 3 spreekt weer een ander, te weten een zeventigjarige vrouw, degene die destijds de voor de buitenwereld onzichtbare ghostwriter was van de onvoltooide autobiografie van de tycoon die we net in deel 2 hebben gelezen. Hij is nu dood en zijn huis is een museum geworden. Zij schrijft aan het einde van de twintigste eeuw en blikt terug op haar leven en hoe het zoal is verlopen met die schrijfopdracht. Maar eigenlijk wil ze weten hoe het nou allemaal werkelijk zat. En wat de rol was van de steeds maar onzichtbaar blijvende vrouw van de magnaat. Haar memoires zijn een soort waarheidsvinding. Wederom is het register anders, ditmaal gevoeliger, treffender, humoristischer, beeldender. Zij kan écht schrijven.
In het vierde en laatste deel komt de grote verrassing: we lezen de in toenemende mate fragmentarische dagboekaantekeningen van de jonggestorven, geheimzinnige vrouw, de dagboekaantekeningen die ze maakte in het Zwitserse sanatorium (of was het toch een gesticht?) waarin ze werd verpleegd en uiteindelijk stierf. De stijl is tegelijkertijd dromerig en scherp, cryptisch, intellectueel, hoog-sensitief. De aantekeningen zijn bij vlagen briljant en bij vlagen moeilijk te volgen. In dit deel zaten dan ook de meeste uitdagingen, want deel 4 benadert soms de poëzie.
Welk van die delen was voor jullie het leukst om te vertalen?
Deel drie was misschien het leukst, omdat daarin het personage van de verteller het levendigst is. Met haar kon je je het gemakkelijkst identificeren, wat natuurlijk geen voorwaarde is voor een goede vertaling, maar het helpt wel.
Een typisch kenmerk van alle vier de delen is dat Diaz niet graag een woord herhaalt. Althans niet binnen een straal van enkele pagina’s. Tot op het laatst bleef hij correcties sturen, en die bestonden er vaak uit dat hij toch nog ergens een synoniem voor had gevonden. We wilden hem natuurlijk ook op dit vlak graag ter wille zijn, maar het Engels telt naar schatting 500.000 woorden en het Nederlands de helft daarvan.
Wat is voor jullie de toegevoegde waarde van als vertalersduo werken?
Het antwoord is heel eenvoudig: wij denken dat het werk er beter van wordt. Wij bekijken elkaars vertalingen veel kritischer en minutieuzer dan enige redacteur of persklaarmaker ooit kan doen. Dat de tijd die het vergt om elkaars werk na te kijken en door te spreken gelijk is aan de tijd die het heeft gekost om de vertalingen van ons eigen deel te maken, zegt wat dit betreft genoeg. We hebben ieder onze eigen sterke en zwakke punten en die kennen we van elkaar. Harm is bijvoorbeeld beter in de finesses van de grammatica, en heeft een sterk ontwikkelde antenne voor onzin. Niek is beter in dialoog. En onze belangstellingssferen verschillen uiteraard ook, waardoor het totale referentiekader breder wordt.
Omdat de kwaliteit van het eindproduct voorop staat doen we niet aan geven en nemen in de zin van ‘jij hebt net je zin gehad, dus nou ben ik aan de beurt’. En we kunnen het ons veroorloven streng tegen elkaar te zijn omdat we elkaar na dertig jaar natuurlijk ook goed genoeg kennen om te weten dat het niet persoonlijk bedoeld is.
Hernan Diaz - Vermogen, vertaald door Harm Damsma & Niek Miedema
Lies Lavrijsen & Els Dumez-Blocken voor Jefferson van Jean-Claude Mourlevat
Lies Lavrijsen en Els Dumez-Blocken ontmoetten elkaar jaren geleden tijdens de Literaire Vertaaldagen in Amsterdam. Na hun vele solovertalingen vertaalden zij in 2022 samen Jefferson, het derde boek van de Franse Jean-Claude Mourlevat, die in 2021 de Astrid Lindgren Memorial Award in de wacht sleepte. Ze slaagden erin de fantasierijke dierenwereld van Mourlevat overtuigend neer te zetten. 'Je ziet ze daar zo rondlopen in "Stedeburg", je hoort ze bijna praten,' zo stelt de jury.
Als ik het goed zie is dit het eerste boek dat jullie samen hebben vertaald. Hoe is deze samenwerking tot stand gekomen en hoe zijn jullie te werk gegaan?
Els: Lies en ik leerden elkaar een goeie vijftien jaar geleden kennen tijdens de Literaire Vertaaldagen in Amsterdam. Het klikte meteen, onder andere omdat we een passie deelden voor jeugdliteratuur vertalen.
Lies: Els had in 2008 al een boek van Jean-Claude Mourlevat vertaald en was erg enthousiast over zijn werk. Toen Mourlevat in 2021 de Astrid Lindgren Memorial Award won, de officieuze Nobelprijs voor jeugdliteratuur, nam ik weer contact op met Els om haar te feliciteren. Hij was tenslotte een beetje háár auteur.
Els: En toen Lies kort daarna van uitgeverij Lannoo het aanbod kreeg om Jefferson te vertalen, stelde ze me voor om het samen te doen. Daar hoefde ik niet lang over na te denken. Ik vind Lies echt een fantastische vertaalster, ze beheerst haar metier en is heel inspirerend. Eindelijk zouden we samenwerken en dan ook nog eens aan een boek van mijn lievelingsauteur.
Lies: Zo gezegd, zo gedaan! Ik wist uit ervaring dat duo-vertalen weliswaar een arbeidsintensief proces is, maar dat het de kwaliteit van het eindresultaat alleen maar ten goede komt.
Els: Ik woon in de Franse Provence, dus af en toe gezellig overleggen bij een koffietje zat er helaas niet in. Onze samenwerking verliep dan ook vooral digitaal, via mail en een Google Doc met belangrijke begrippen. Daarnaast hielden we eindeloze Zoomsessies om knopen door te hakken…
Lies: Als je in duo werkt, mag je geen lange tenen hebben, omdat je onvermijdelijk met de kritische blik van de ander wordt geconfronteerd. Maar omdat we elkaar al zo lang kenden en vertrouwden liep dat bij ons heel vlot. Aan de eindversie kun je eigenlijk niet meer zien wie wat vertaald heeft.
Wat was de grootste uitdaging van deze vertaling? Of juist het leukste?
Els: Mourlevats schrijfstijl is bijzonder, hij wisselt op meesterlijke wijze ernstige passages af met humoristische en maakt daarbij gebruik van ironische opmerkingen, woordgrapjes en talige vondsten. Dat maakte Jefferson niet makkelijk om te vertalen, al hebben Lies en ik er wel enorm veel plezier aan beleefd. Omdat het verhaal zich afspeelt in een fantasiewereld, moesten ook de betekenisvolle namen van veel personages vertaald worden, wat een extra uitdaging vormde. Om een voorbeeld te geven: ons hoofdpersonage, de egel Jefferson, heette in het Frans voluit Jefferson Bouchard de la Poterie. Een heel aristocratische naam, wat bij Jeffersons nobele karakter past, maar ook een verwijzing naar het bos waarin hij woont (‘buchard’ is een Oud-Frans toponiem dat naar een woud verwijst). We speurden het internet af naar Nederlandse adellijke namen die ook een link met de natuur hadden, en kwamen zo uiteindelijk tot Jefferson ten Bosch van Berckebeek.
Lies: Ik hou sowieso wel van een vertaaluitdaging, en bij Jefferson kon ik mijn hartje ophalen. Mourlevat is een virtuoze stilist en speelt bewust met uiteenlopende taalregisters. De vertelstem klinkt bijvoorbeeld vrij gedragen, als in een klassieke fabel, maar bepaalde personages spreken heel spreektalig Frans en sommige scènes zijn pure slapstick. We moesten dus heel flexibel zijn! Eén passage is me in het bijzonder bijgebleven: een liedje dat door de hoofdpersonages wordt geïmproviseerd tijdens een van de sleutelscènes van het verhaal. Deze scène is tegelijkertijd spannend en een komisch hoogtepunt in het verhaal, dus het liedje moest niet alleen kloppen qua inhoud, rijm en ritme, het moest ook geloofwaardig zijn én op de lachspieren werken... Peentjes zweten voor de vertaler, maar het geeft ook heel veel voldoening als je dan tot een leuk resultaat komt!
Wat onderscheidt dit werk van andere vertalingen die jullie afzonderlijk van elkaar hebben gemaakt?
Lies: Naast het constante spel met de taal maakte ook de inhoudelijke gelaagdheid van het boek het boeiend om te vertalen. Want enerzijds heb je dus wel de veelgeroemde humor en luchtigheid, maar uiteindelijk vormt het boek een aanklacht tegen de vleesindustrie. De ijzingwekkende scène waarin Jeffersons beste vriend, het varken Gijsbert, ontdekt hoe het er in een slachthuis aan toe gaat, komt juist door het contrast met het dolkomische detectiveverhaal dat eraan voorafgaat snoeihard binnen.
Els: Ja, ik ben het helemaal met Lies eens. Mourlevat is een meesterverteller. In zijn manier van schrijven proef je dat hij een theaterverleden heeft: zijn stijl is erg visueel. Hoe vaak hebben Lies en ik niet aan elkaar gevraagd: ‘Hoe zie jij deze scène voor je?’ Het was net alsof we naar een film keken. Dat is trouwens ook weer het geval bij het tweede boek over Jefferson, dat Lies en ik momenteel aan het vertalen zijn…
Yond Boeke en Patty Krone voor Geluksvogels van Luigi Pirandello
Het vertalersduo Yond Boeke en Patty Krone maakte een beredeneerde selectie uit de 211 gebundelde korte verhalen die de Italiaanse schrijver en Nobelprijswinnaar Luigi Pirandello (1867-1936) naliet. Dat resulteerde in Geluksvogels (Uitgeverij van Oorschot), een bloemlezing van tachtig verhalen, door Boeke en Krone vrijwel chronologisch geordend en, om het juryrapport aan te halen, met veel vertaalplezier vertaald.
1. Wat was de grootste uitdaging bij het selecteren van de verhalen?
Het klinkt misschien heel prozaïsch, maar de grootste uitdaging bij het selecteren van de verhalen was toch wel de enorme hoeveelheid bronmateriaal, dik tweehonderd verhalen waaruit we er tachtig dienden te kiezen. Het lezen alleen al was een zeer tijdrovende klus. Na lezing was het zaak de verhalen te rubriceren. Vervolgens hebben we ons gefocust op verhalen met thema’s die niet al te tijdsgebonden waren en van de lezer geen uitgebreide politiek-historische voorkennis vereisten. En al zijn de verhalen in Pirandello’s woorden ‘spiegeltjes die het hele leven reflecteren’, we hebben de vrijheid genomen die waarin vrouwen al te zeer worden afgeschilderd als larmoyante, weerloze slachtoffers links laten liggen. Verder hechtten we veel belang aan de keuze van verhalen waarin Pirandello’s literaire signatuur duidelijk naar voren komt.
En de op-een-na-grootste uitdaging? Pareltjes selecteren en andere juweeltjes terzijde schuiven…
2. Jullie vormen al sinds 1984 een vertalersduo. Gaan jullie bij elk project hetzelfde te werk? Is er een gebruikelijke verdeling van het werk?
Bij ons eerste boek (Hoe schrijf ik een scriptie van Umberto Eco) ging Yond voortvarend van start met hoofdstuk 1 – en dat is altijd zo gebleven: Yond de oneven hoofdstukken en Patty de even. Zijn er geen hoofdstukken, dan verdelen we het boek in niet al te lange, gelijke delen: zo blijven we voeling houden met hetgeen er vóór en na ‘ons stuk’ gebeurt. Eerst vertalen we ieder ons eigen deel door, daarna volgt een tweede versie waarin we slijpen en polijsten, vragen voor de ander invoegen, uitleg geven over keuzes, uitgezochte informatie verstrekken ter voorkoming van dubbel zoekwerk, enzovoorts. In de derde correctieronde wordt de tekst van de ander gecorrigeerd, op papier, met rode pen. In potlood in de kantlijn plaatsen we overwegingen en opmerkingen. In de laatste correctieronde lezen we de tekst hardop aan elkaar voor (het oor hoort alles!) en worden de laatste correcties in blauw toegevoegd.
Hoe onderscheidt dit project zich van jullie andere projecten?
Geluksvogels telt 814 pagina’s. Dikke boeken vertaalden we wel vaker, en we weten uit ervaring dat je, als je maar gestaag doorwerkt, op zeker moment klaar bent. In het geval van Geluksvogels was echter de lengte niet zozeer een issue, als wel het feit dat het een verhalenbundel betrof.
Een gemiddeld boek heeft een begin en een eind. En tekstueel-inhoudelijke kennis die je al vertalend opdoet, kun (moet) je verderop in je vertaling wéér gebruiken, want zo ontstaat er tekstuele coherentie. In dit geval – en de impact daarvan werd ons pas gaandeweg duidelijk – moesten we tachtig keer van nul af aan beginnen, tachtig keer de toon van het verhaal zien te treffen, ons tachtig keer inleven in de personages, tachtig keer een nieuwe coherente wereld construeren. Wat hierbij hielp, was het feit dat we de verhalen in chronologische volgorde hebben vertaald, zodat we als het ware met Pirandello’s schrijfstijl meegroeiden.
Annelies Jorna voor ULTRA DONKER en de Wachters van de Wildzee van Philip Reeve
Annelies Jorna debuteerde in 1967 als schrijfster, en vertaalt sinds 1973 volwassen- en jeugdliteratuur. In dit eerste jaar van de Filter Vertaalprijs voor kinder- en jeugdboeken tekende ze voor vier titels. Ze kent het ambacht door en door, en laat dat zien in Philip Reeves ULTRA DONKER en de Wachters van de Wildzee (Utterly Dark and the Face of the Deep), dat verscheen bij Ploegsma.
1. Dit is het eerste boek dat u van Philip Reeve vertaalde. Hoe gaat u te werk bij een nieuwe auteur?
Er is weinig verschil met een nieuw boek van een auteur die ik al eerder heb vertaald. Ik lees me in, eerst puur op de brontaal maar toch al een beetje met een vertaalhoofd om alvast een poging te doen in zijn of haar auteursrol te kruipen. Bij een voor mij ‘nieuwe’ auteur zoek ik internetinfo op.
2. Wat was het leukste van deze vertaling? Heeft u een lievelingsfragment?
Het was heerlijk om met deze vertelkunst, het tijdsbeeld en de sfeer te werken. Een ware onderdompeling in de wereld van zee en eiland, balancerend tussen magie en werkelijkheid.
Leuk was ook de communicatie met auteur Philip Reeve over bijvoorbeeld zijn bedoeling met bepaalde namen en locaties, en mijn ideeën daarover. Dialogen zijn altijd fijn, hier zeker ook met de subtiele humor die in onze taal net zo natuurlijk moest doorklinken, die vertaal ik vaak hardop. Kort voorbeeldje, het begin van een langer gesprek tussen Ultra en Ei:
‘Hoe heet je?’ vroeg ze.
‘Ei,’ zei de jongen.
‘Ei is toch geen naam?’
‘Ultra wel soms?’
3. Wat maakte dit vertaalproces uniek?
In het algemeen is een vertaalproces altijd uniek, omdat elk nieuw boek dat is: het draait om uitpluizen, inleven, visualiseren en eigen maken van de ideeën- en belevingswereld. Hier in het bijzonder: de stem en de ritmische zinnen van Reeves Engels in een zo gelijkwaardig mogelijk, creatief Nederlands weergeven. Ook in ons taalgebied moest het verhaal ‘zingen’.
Anneke Alderlieste voor Kijken door een sleutelgat. Dagboeken en herinneringen van Roger Martin du Gard
Het romanwerk van Roger Martin du Gard (1881-1958) blinkt uit door korte, treffende typeringen, conversaties die wel afgeluisterd lijken en woorden die een psychologische afgrond openen. Van zijn reusachtige romans à la Tolstoj had Anneke Alderlieste de afgelopen jaren al meer dan drieduizend bladzijden vertaald (waaronder De Thibaults en Luitenant-kolonel de Maumort), voordat zij met de vijfhonderd bladzijden van Kijken door een sleutelgat de kroon op haar werk zette.
1. Dit vertaalproces onderscheidt zich van eerdere vertalingen van uw hand. In tegenstelling tot volledige vertalingen van bron- naar doeltaal, lag bij dit werk een aanvullende uitdaging van de selectie van de brieven en dagboekfragmenten. Hoe ging het werk van 3500 blz naar 500 pagina’s en wat waren de criteria voor de selectie?
Allereerst moest er toestemming komen van Veronique de Coppet, de kleindochter van Roger Martin du Gard, om een keuze te maken uit zijn Journal I, II en III, (Gallimard 1992 en 93). Zij stelde voor dat ik hierover met haar dochter, Béatrice Limon, in Amsterdam zou overleggen. Tijdens dit gesprek bleek dat de familie vooral vreesde dat het accent op de ‘scènes uit het huwelijk’ van RMG zou komen te liggen. Voor mij vormde dit geen belemmering, mijn keuze richtte zich op wat ik, ingebed in het wereldgebeuren, het meest typerend voor RMG vond:
- vriendschap, die hij belangrijker noemt dan liefde
- zijn werk en constante twijfel
- angst voor de dood, voortleven, niet verzuipen zonder een fles in de zee te werpen
- het ‘spinnen’ (dat trage gegons van gedachten)
- zijn voorliefde om te observeren (sleutelgatkijken)
Om ook zijn eigen keuze te laten zien zijn de Souvenirs autobiographiques et littéraires opgenomen die hij schrijft als in 1955 de Oeuvres complètes in de Pléiade-reeks worden uitgegeven.
2. Wat was de grootste uitdaging van deze vertaling?
Om een sprekend portret te maken van deze twijfelende, nadenkende mens, die de eenzaamheid zoekt voor zijn gedachten die hij op een bijna onthutsend oprechte en meeslepende manier weet te verwoorden.
3. Welke gedachte springt er voor u uit?
Misschien wel deze, uit BESEF VAN DE VRIJE WIL, Parijs, 1919:
Er is geen moment waarop je meer geneigd bent in je vrije wil te geloven, waarop je beter voelt dat je die bezit, waarop je hem als het ware in ogenschouw neemt, dan wanneer je een tramrails oversteekt terwijl er een tram nadert. Je ziet het gevaar, je hebt de snelheid van de tram ingeschat en je manier van lopen aangepast, je weet dat je net de tijd hebt om over te steken zonder je pas te versnellen, en je weet ook dat een flauwte van twee tellen volstaat om overreden te worden, maar je voelt je zo meester over je gedrag, zo vrij om te beslissen, zo zeker van jezelf, dat je zelfs geen hartklopping hebt.
4. Hoe verhoudt dit werk zich tot uw andere vertalingen. De jury noemt het een kroon op uw werk. Ervaart u dit ook zo?
November 2003 tekende ik bij Meulenhoff het contract voor de vertaling + nawoord + notenapparaat van de roman Le Lieutenant-Colonel de Maumort van Roger Martin du Gard.
Mei 2009 volgde Les Thibault, delen 1, 2, 3 en december 2010 Les Thibault 4, 5 en 6.
Tussendoor de losstaande verhalen Confidence Africaine en La Noyade en in 2015 de volledige vertaling van Les Thibault…
En vrijwel vanaf het begin koesterde ik het plan om deze bijzondere schrijver ooit toe te voegen aan de Privé-Domein reeks. Dus ja, inderdaad, als een kroon op het werk.
Pieter van der Drift en Manon Smits voor De allergrootste van Davide Morosinotto
Dit vertalersduo vertaalde samen (en afzonderlijk) al talloze literaire werken, zowel volwassenenliteratuur als jeugdboeken. In 2021 kreeg hun gezamelijke vertaling van Twee fonkelrode sterren in de blinkend witte sneeuw van de Italiaanse auteur Davide Morosinotto een Zilveren Griffel toegekend. Dit jaar is het weer raak met de vertaling van het nieuwe boek van Morosinotto, De allergrootste (2022).
1. Hoe gaan jullie als vertalersduo te werk? En was de verdeling vergelijkbaar met voorgaande projecten?
Dit is onze vierde Morosinotto-vertaling, en onze werkwijze verschilt per boek. Bij het eerste (Het mysterieuze horloge (2018)) worden de vier delen telkens verteld vanuit een andere hoofdpersoon, en daarvan namen we er ieder twee voor onze rekening. Het tweede boek bestaat uit dagboekaantekeningen van een tweeling, waarbij Manon de stem van Nadja vertolkte en Pieter die van Viktor. Bij het derde boek had Pieter meer tijd, dus hij deed al het opzoekwerk en het leeuwendeel van de vertaling, terwijl Manon een klein deel vertaalde en de eindredactie deed. Bij De allergrootste gingen we hetzelfde te werk. Bij aanvang hebben we samen alvast een eerste vertaling gekozen voor namen en andere veelvoorkomende termen, al waren er veel die gaandeweg toch weer veranderden. En verder hadden we voortdurend overleg.
2. Welk van de uitdagingen die door de jury werden genoemd was voor jullie het grootst voor dit project?
Dit verhaal is gebaseerd op het leven van de vrouwelijke piraat Ching Shih en speelt in Kanton, 1770. We hadden het voordeel dat Nederland destijds een van de weinige landen was die in Kanton met China mochten handelen. Op internet vonden we een prent van de Dertien Factorijen, een oude plattegrond van de stad en reisverslagen uit die tijd. Andere dingen vind je niet zomaar online en daarvoor hadden we dus experts nodig. Voor de benamingen van de gevechtstechnieken bijvoorbeeld raadpleegden we een bevriende sifu, die onder andere mailde: 'Dao staat voor zwaard (hertenhoorn), maar de mooiste naam vind ik maansikkelmessen (spreekt meer tot de verbeelding!). Patronen zijn vastgestelde techniekreeksen. In een gevecht kun je echter geen vastgestelde techniekreeks volgen, tenzij het een oefengevecht is. In een echt gevecht kun je het zien als grootmeesters die anticiperen op de technieken van de ander. Dit "automatische" denkspel is te vergelijken met schaken, alleen heb je bij schaken denktijd en hierbij niet. Toch, omdat je wilt onderstrepen dat het iemand is die op hoog niveau van wanten weet, is ‘zetten’ de beste vertaling.'
Kijk, daar heb je wat aan!
3. Wat onderscheidt dit werk van andere vertalingen die jullie samen hebben gemaakt?
In welk land of in welke periode zijn boeken zich ook afspelen (bijvoorbeeld Louisiana 1900, Leningrad 1941 of Lima 1986), Morosinotto heeft de gave om je direct het verhaal in te sleuren. Voor je het weet leef je enorm mee met de hoofdpersonen. Dat geldt zowel voor kinderen als voor volwassenen, en zeer zeker ook voor ons als vertalers. En doordat deze roman ook nog eens twee keer zo dik was als zijn eerdere boeken hebben we heel lang samengeleefd met Yu. Het bijzondere was ook dat het boek niet een kort tijdsbestek beslaat, maar een heel leven: we zien Yu als klein meisje, als puber, als jonge vrouw, als moeder… We hadden het heel vaak over haar, tijdens onze vele wandelingen, onder het eten… zeker nu onze kinderen alle vier de deur uit zijn wordt zo’n personage echt een soort huisgenoot. Het voelt dan ook helemaal niet alsof we het steeds over werk hebben, eerder over iemand die ons allebei dierbaar is.