De lucht heeft tanden vandaag
De aarde geeft niets terug. Dat leren wij gierzwaluwen al in het nest. Wie valt, stijgt nooit meer op. Maar een van de hemeljongen verscheen toch weer krijsend in ons midden, nadat hij de grond had aangeraakt. En wij krijsten terug van: hoe kan dat, wat is er gebeurd, wie heeft je de hemel in geduwd. En het hemeljong vertelde dat zachte handen dat hadden gedaan.
Niet lang daarvoor was hij uitgevlogen. Het was een dag waarop de lucht tanden had die het zicht verbrijzelen. Zulke dagen vrezen wij. We zijn één vogel onder één hemel. En toen het hemeljong verdwenen was, leek het of we een deel van ons lijf waren kwijtgeraakt. We probeerden hem nog achterna te gaan, maar we hoorden hoe de aarde beneden ons brulde onder het geraas van tanden. Als één lichaam vlogen wij er toen vandaan en zochten de luwte tussen de sterren op waar de lucht nooit bijt. Daar lieten we ons drijven en telden we onze uiteengevallen vleugels bij elkaar. Één hemeljong dus dat miste, de rest was aan de kolkende keel ontsnapt.
Wij zijn overal, maar vooral daar waar de lucht ons mugjes geeft. We weten waar we moeten zijn, of beter, onze vleugels weten het. We kennen de aarde van alle kanten. Zij stuwt ons omhoog de hemel in. Geen van de andere vogels kan zeggen: de hemel is ons huis. Zelfs de albatros kan dat niet. Maar wij wel. Onze poten zijn niet gemaakt om op te staan. Dus als de lucht tanden krijgt, zoals op die dag, moeten we maken dat we wegkomen, omdat de aarde altijd honger heeft. Dat wordt ons bij de geboorte direct geleerd, als het struif nog aan onze buiken kleeft. Onthou dit, hemeljong, zeggen onze ouders: denken doe je met je vleugels, vechten met je poten. Gebruik ze niet te vaak.
Die nacht, nadat het jong was verdwenen, zwalkten we langs de hemel zonder slaap. We begrijpen niet hoe het de sterren lukt koers te houden, hoe ze op hun plaats kunnen blijven terwijl wij over de kop slaan, waarbij we het raakvlak met elkaar en soms zelfs met onszelf verliezen.
Als kuikens dachten wij dat we zouden kunnen rusten op de wolken, maar onze vaders en moeders zeiden dat wij de wolken niet nodig hadden. We waren de beste vliegers van de wereld met vleugels die nooit moe raakten omdat ze werden aangestuurd door het vuur van de zon.
Het hemeljong vertelde dat - toen hij was neergestort op aarde - hij eerst nog even om zich heen had gekeken om te zien of wij ook waren gevallen, maar dat waren we niet. Wij hadden ons een weg naar boven gevochten voorbij de malende mond van de lucht. De hemel is onze God, of hij nu tanden heeft, of een tong die raast en stampt, we zijn hem altijd genadig. Wij vrezen alleen de aarde beneden ons, want wie haar raakt wordt erin ingetrokken. Dus toen het hemeljong ontdekte dat hij daar alleen lag tussen tanden zo groot als de sterren, nam hij afscheid van de hemel en van ons. Hij trok zijn knoestige poten in en helde over naar zijn zij om zich toe te vertrouwen aan de grond. Zijn moegestompte vleugels had hij laten rusten, zijn snavel geopend tot op een kier.
De natuur had een jas aan, vertelde het hemeljong, toen we vroegen wie hem had teruggestuurd naar boven - we vergaten van verbazing bijna om onze eigen vleugels uit te slaan. Ze had een jas aan van grijze haren en kale klauwen die ze voorzichtig om hem heen had gelegd. Even dacht hij toen dat het moment was aangebroken dat de aarde zich voorgoed over hem had ontfermd, maar in plaats van dat het donker werd bleef het licht. Hij zweefde zonder de hulp van zijn vleugels boven de grond. Wij konden hem bijna niet geloven, geen gierzwaluw zweeft zonder vleugels door de lucht. Het hemeljong had vast een klap gehad toen hij op de aarde was gestort, waardoor hij sterretjes had gezien, de kleine broertjes van de hemellichamen waartussen wij wonen. Hij vertelde dat de natuur hem had opgetild om hem te beschermen tegen het geraas vanuit de hemel. En wij vroegen hem of hij niet was gestorven van angst toen hij merkte dat hij zijn vleugels niet kon uitslaan. Onze vleugels zijn altijd gespreid, van dag tot dag, in een lange slinger van tijd.
Het hemeljong wist niet meer precies hoe het was gegaan. Na zijn val had hij geslapen, met gevouwen vleugels en ogen toe, zijn adem in torpor zoals wij dat alleen kunnen zolang we kuikens zijn.
Slapen is vallen, zeggen oudervogels tegen hun jongen. Hoe langer je slaapt hoe langer je valt, onthou dat, en het hemeljong sliep lang toen hij rustte in de veilige holte van de natuur, want zo noemde hij de mens die hem had opgenomen van de grond: de natuur. Hij dacht namelijk dat alles wat zich buiten ons gezamenlijke lichaam bevond natuur heette. En wij legden het hemeljong uit dat hij gelijk had, maar dat er één uitzondering was op die regel.
De hemel hield zich intussen doodstil. Hij had zijn tanden, tong en kolkende adem ingeslikt toen wij met één oor luisterden naar wat het hemeljong ons verder nog te vertellen had. Wij scheerden intussen langs de sterren, niet langer gehavend, maar geheeld, nu het hemeljong weer was teruggekeerd. We vroegen hoe het mogelijk was dat hij de aarde had weten te trotseren.
‘Hemeljong, hoe deed je dat?’
Hij wist het niet. Hij sliep, zoals wij eigenlijk nooit slapen, zittend en met ingeklapte vleugels. Hij werd gewekt door handen die zijn vleugels voorzichtig open bogen. Het leek of hij daarmee weer werd aangezet, vertelde hij. Hij voelde hoe zijn veren zich een voor een strekten, naar boven wezen, naar ons, naar het defecte lichaam dat op hem wachtte.
We zijn nu weer compleet als één lichaam onder de hemelboog. Nooit komen er verhalen terug van de grond. De natuur is helder, dat weten we al heel lang. De aarde geeft niets terug. Maar het was een mens die ons verhaal een wending gaf. We geloven het hemeljong op zijn woord. Hij is een van ons. Hij werd tegen alle wetten in de hemel weer ingedragen. Dat nemen we mee in onze verhalen voor later. En verder richten we ons weer op mugjes. De lucht is gul vandaag.
Nature's Narrative
Deze tekst hoort bij de reeks 'Nature's Narrative' die in teken staat van het evenement op zondag 29 september tijdens Exploring Stories. Op alle mogelijke manieren is het woord op deze dag aan de natuur. Zoveel mogelijk stemmen komen aan het woord om te onderzoeken op welke manieren we ons met die natuur (kunnen) verbinden en wat we van haar kunnen leren.