Toen ik ooit in opdracht van een ministerie een hoofdstuk schreef in een overheidsrapport, gelastte een hoge ambtenaar me het woord ‘onthecht’ te verwijderen. De lezers zouden het niet kunnen begrijpen.
Deels gaf ik hem gelijk. Lezers moeten de overheid en haar rapporten wel kunnen begrijpen, anders heb je er niets aan. Maar de ambtenaar en ik raakten elkaar kwijt bij de gedachte dat de grens van de lezers was bereikt bij onthecht. Volgens hem zouden ze ‘ambitietraject bestuurlijk ketenberaad’ geen probleem vinden en ‘resultaatgerichte efficiënte proactieve processen’ ook niet. Maar onthecht? Veel te moeilijk! Ik besloot na verhit ambtelijk overleg het woord brutaalweg te laten staan.
Wie zijn de lezers en wat beweegt hen, wat weten en willen ze? Vooral in de literatuur zijn lezers minstens zo belangrijk als schrijvers. Omdat ze de geschreven tekst na afloop interpreteren, maar ook omdat ze het schrijven vooraf sturen. De schrijvers richten zich tot hen, discussiëren met hen. Wie een boek voor kinderen schrijft, gebruikt het woord ketenberaad niet, althans niet zonder reden.
Ieder genre heeft zo zijn eigen idioom en de voortdurende samenspraak tussen schrijver en lezer bepaalt de werking van tekst. Toen ik ambtenaren het woord onthecht cadeau deed, heb ik het landsbestuur in romantische richting bijgestuurd.
In de vorige eeuw is de Law & Lit beweging opgekomen, de intellectuele stroming die recht en literatuur met elkaar in gesprek brengt; daardoor ontstaat in het juridische denken meer ruimte voor bespiegelingen over waarden en over de werking van taal. In de jaren negentig stroomden de advocatenkantoren vol romanschrijvers en dichters.
De nieuwe literaire collega’s bespraken niet alleen boeken over rechtszaken en rechtvaardigheid, maar ook romans en gedichten die laten zien hoe betekenis werkt. De dichters veranderden het werk van de juridische professionals door hun omgang met taal te veranderen, hun manier van lezen en hun eigen schrijven. Zoiets helpt. Het professionaliseert.
In het algemeen verandert een kennismaking met literatuur des lezers denken en taligheid. En via de lezer krijgt dat automatisch zijn uitwerking op het recht, de wetenschap, de sport, de democratie. In recente gesprekken over ontlezing hoor je daar weinig over terug vanuit de verschillende beroepsgroepen; daarom heb ik deze week lezer aan zwemmer Femke Heemskerk gevraagd naar de samenhang tussen lezen en zwemmen. Welke boeken – die niet over sport gaan – hebben haar denken over zwemmen beïnvloed?
Nu hoeft de uitwerking van lezen op sport en wetenschap natuurlijk helemaal niet altijd gunstig te zijn. Je verbetert de wereld niet vanzelf door gedichten voor te lezen in het land. Taal kan op allerlei mogelijke manieren betekenis scheppen en niet alle betekenissen zijn even bevorderlijk voor het heil van de mensheid. Dat maakt schrijven en ook lezen hachelijke ondernemingen.
Sasja Janssen kijkt in de bundel Mijn vader zegt entropie mijn moeder logica - in haar gedicht ‘het beste’ - met welbehagen terug op de tijd voordat de taal haar intrede deed in de wereld. ‘wij betekenden niets, wij waren iets / toen verscheen moraal in de bloemen en wij werden / mensen, toen de zelfstandige naamwoorden, de werkwoorden / en de fatale vraag dampte uit het eerste vruchtbeginsel / zijn wij goed?’ Om er kritisch aan toe te voegen: ‘wij zijn altijd goed’.
Zijn wij altijd goed? Het is de vraag die kritisch tussen de schrijver en de lezer in hangt. Het is de vraag die iedere vorm van denken begeleidt: waarom heb ik ongelijk? Waar gaat het mis in mijn eigen betekenisgeving? Het is de vraag waarmee de dichters naar de advocatenkantoren trokken en teksten analyseerden: waarom staat hier niet wat er staat? Waar moeten we heen met het recht en wie ben ik om dat te zeggen?
Het beroep van schrijver komt met allerhande van zulk getob. Daarom schrijven schrijvers onophoudelijk boeken over schrijven en daarom heb ik schrijver Sander Kollaard, die die boeken leest, gevraagd iets te schrijven over lezen over schrijven over schrijven. Als de lezer dat vervolgens leest, wordt de literatuur een gezamenlijk project om betekenissen niet al te gemakzuchtig vast te stellen.
De ruimte, kortom, ontvouwt zich en dijt uit zodra een schrijver met al deze bespiegelingen het advocatenkantoor betreedt, of het zwembad, of het bed waarin de lezer ligt te lezen. Dat zal de lezer merken die Amsterdamnocturne van J.Z. Herrenberg leest en woorden krijgt aangereikt die misschien nieuw zijn – want wie kende het woord ‘beëeuwd’ al – en betekenissen zoekt die zich niet al te alledaags opdringen.
De lezer van zo’n tekst is onverschrokken en deinst niet terug voor een woord als onthecht: via deze moedige lezer zal zelfs het woord logofonie uiteindelijk doordringen in de sport, de democratie en het recht en zal daar een welkome vorm van veelstemmigheid teweegbrengen.