Afscheid nemen gaat me nooit gemakkelijk af. Ik ben een nostalg, kan blijven hangen in verloren tijden, emoties, mensen. Ik wend me graag opnieuw tot boeken die me eerder raakten, herlees tenminste de eerder gemaakte onderstrepingen, de met ezelsoren gemarkeerde pagina’s. En ik luister nog altijd het liefst de muziek die me bewoog in mijn jeugd- en adolescentiejaren. Regelmatig neem ik expres een omweg naar huis, zodat ik de buurten waar ik eerder woonde doorkruis. De huizen worden inmiddels bewoond door anderen, de gordijnen staan kil, de buren zijn inmiddels ook verhuisd, alles lijkt veranderd, net zoals ikzelf ook veranderd ben. En toch, écht iets laten gaan, iets onherroepelijk afsluiten, doorgaan, loslaten; het gaat me eigenlijk nooit natuurlijk af.
December is een maand die ieder jaar opnieuw in het teken staat van groot afscheid. Van een vergaan jaar, waar heus ook voornemens, ideeën, plannen, idealen gehoord of vervuld zijn, maar waar vooral alles toch anders liep. Gelukkig ervaar ik hierin tegenwoordig steeds grotere vormen van aanvaarding, soms zelfs berusting.
In december en januari manifesteert rouw zich vaak opnieuw wild en ontembaar in mijn dagelijkse leven. Zeventien jaar geleden stierf mijn moeder op 31 januari, een maand na haar geboortedag, 29 december. Ze werd 51 jaar.
Het is niet zo dat deze specifieke dagen, een verjaardag, een sterfdag, de enige markeringen zijn van mijn gemis, toch zijn het ieder jaar weer deze dagen waar mijn lichaam zich richting zwaarte beweegt. Alsof rond deze tijd van het jaar iets onherroepelijks opgeslagen ligt; hoe ik nog steeds de oneerlijkheid in mijn botten kan voelen, naar haar kan verlangen als een klein kind dat te lang alleen gelaten is omdat het leven simpelweg tussenbeide kwam.
Ik word vaak wakker met die voor zovelen herkenbare strofe van M. Vasalis’ ‘Sotto voce’ in het hoofd: 'niet het snijden doet zo’n pijn, maar het afgesneden zijn.'
Deze dagen, weken, maanden grijp ik toch altijd als eerst naar kunst. In al haar vormen. Literatuur, muziek, film, ik schrijf zo veel zinnen, woorden, taal op. Aan de uitingen, de verhalen van anderen trek ik me op, telkens op zoek naar een manier om mijn gevoel dat alle kanten uitschiet en tegen de plinten van mijn lijf, hart, gedachten opklotst ergens onder te brengen.
Op dit platform schreef Brecht De Backer in ‘Een overvloed aan liefde. En een klein beetje gehuild’ over hoe ze zich na een groots gebroken hart waarbij ze tot de conclusie kwam zichzelf verloren te zijn, zich in alle wankelheid vooral tot boeken richtte om nog iets van grip te krijgen: ‘De binnenwereld van een ander inkruipen maakt het soms makkelijker je te verhouden tot die van je verwarde zelf. We zijn immers narratieve wezens en hebben verhalen nodig om de wereld en onszelf van structuur te voorzien. Ik had verhalen nodig om mijn verdriet vorm te geven.’
Herkenbaar. Ik verloor me deze week opnieuw in Maggie Nelsons Bluets – de vergeelde pagina’s, de citaten die ik eerder onderstreepte, gaven me een groot gevoel van nabijheid, een warmte richting eerdere versies van mezelf en alles wat ik ooit eerder zocht, miste, vond.