Wat je werkelijk krijgt is een gedicht - het slotakkoord van Maxim Februari

In deze laatste column blikt Maxim Februari terug op zijn twee maanden hoofdredacteurschap bij ILFU. Wat eerst voelde als een uitdaging – schrijvers bereid krijgen om iets te schrijven – bleek met alle wil en inspiratie van de auteurs toch voorhanden. Hij vulde ilfu.com de afgelopen twee maanden met teksten in allerlei vormen en thema's, en liet daarmee zien hoe breed literatuur daadwerkelijk is. Zijn zomer bij ILFU bleek te gaan over wolven en wieren en vooral over schrijven.

Tags

Column
Foto: Niek Stam

Word ILFU Member en steun onze schrijvers en verhalen

Vertel me meer

Wat je werkelijk krijgt is een gedicht

Het was midden in de zomer en iedereen was weg. Ik was gasthoofdredacteur en moest schrijvers vragen iets te schrijven, terwijl ze net op de fiets in IJsland zaten of op Landgoed Den Treek in gevecht waren met de wolf. Het siert de schrijvers dat ze ja zeiden.

Eigenlijk ben ik te verlegen om zoiets enorms van mensen te vragen als een tekst. Dus besloot ik mezelf uit te leggen dat het nu ook weer niet zo’n gigantische opgave is, iets schrijven voor het ILFU. Over de beroemde achttiende-eeuwse rechtsgeleerde D'Aguesseau heb ik ooit ergens gelezen dat zijn vrouw hem steevast een kwartier liet wachten nadat ze de etensbel had geluid. Hij besloot in dat kwartier een boek te schrijven en binnen de kortste keren waren vier delen af. Zie je wel, zei ik. Je kunt een roman schrijven terwijl je de was ophangt.

Waar de tekst terechtkomt

Het is goed niet al te deftig te doen over literatuur. ‘Literatuur is geen luxe, of een hobby, of “hogere” kunstvorm, maar essentieel en voor dagelijks gebruik’, schrijft Christine Otten in een bijdrage die komende week verschijnt. In haar geval speelt dat dagelijks gebruik zich af in de gevangenis: ze begeleidt een schrijfclub van gedetineerden.

En terwijl de gedetineerden ‘binnen’ lezen en schrijven, lezen en schrijven de juristen ‘buiten’ net zo hard. Frans-Willem Korsten maakte een lijstje van boeken die leerzaam zijn als je het recht bestudeert. ‘Rechtsspraak is ook een esthetisch spel, een dans, een worsteling’, schreef hij. Recht en literatuur delen de afhankelijkheid van taal en in beide domeinen kom je ’de strijd om het recht’ tegen. ‘In die strijd is het esthetische potentieel van taal doorslaggevend.’

Ik trommelde deze auteurs op in de zomer, omdat ik altijd al geïnteresseerd ben geweest in de rol die literatuur speelt buiten de literaire scene om. En ik maakte er meteen maar een thema van: ‘Waar de tekst terecht komt’. Hoe worden romans en gedichten dagelijks gebruikt? Niet alleen in het privéleven van lezers, maar ook in hun professionele leven? Coes Delprat schreef over gebruik van literaire teksten in de zorg, onder een motto dat ze ontleende aan een collega-arts: ‘You think a patient is going to be like a well-organized essay, but what you really get is a poem.’

Femke Heemskerk vertelde ons hoe haar literaire smaak zich heeft ontwikkeld en welke invloed literatuur heeft gehad op haar zwemmen. De roman Anna Karenina van Tolstoj heeft haar als zwemster geholpen ‘om geen genoegen te nemen met alles wat voor mij herkenbaar of vanzelfsprekend was’. Jan Postma prijst de komende week romans aan voor dagelijks gebruik in de journalistiek. Niet dat je een beter mens wordt door te lezen, schrijft hij, maar misschien is juist dat wel leerzaam om te beseffen. ‘Dat literatuur geen morele schoonheidswedstrijd is’, zoals Philip Roth heeft gezegd.

Nature’s Narrative

Met deze aandacht voor het dagelijks gebruik van de literatuur sloot ik aan bij de vraag waarmee dit platform van het ILFU ooit is opgericht. Wat hebben schrijvers over de actualiteit te vertellen? Ik had de schrijvers van Nederland in die twee maanden dus best naar de nieuwe regering kunnen vragen, of naar het nieuwe pensioenstelsel, maar ik heb zelf het gevoel dat de belangrijkste actuele vragen op dit moment de eeuwige vragen zijn. Daarom koos ik als tweede thema voor ‘Nature’s Narrative’, dat ook een van de thema’s is van het ILFU Festival na de zomer.

Mariken Heitman voerde ons weg van ons gelimiteerde culturele bestaan door ons te vertellen over de zakpijp, een vrij onooglijk dier dat ze als biologiestudent geacht werd door te snijden. Ze legde uit hoe wezenlijk het is te beseffen dat wij ‘ten diepste natuur zijn’. Tegelijkertijd gaf ze toe zelf vaak óver de natuur te schrijven en niet vanuit de natuur. Tussen ons en de rest van de natuur bestaat een ‘semipermeabel membraan’: dat membraam stelt ons in verbinding, maar maakt ook onderscheid en schept orde. ‘We kunnen niet zomaar de hele tijd in elkaar overvloeien, zonder die membranen zou de chaos regeren.’

Idwer de la Parra leek met zijn gedicht iets vergelijkbaars te zeggen over de behoefte tot ordening van de chaos en de rol van de dichter daarbij. ‘Er hangt iets groters dat ik graag een naam wil geven.’  Over dat naamgeven dacht Lisa Doeland vervolgens na. En zo kon je na een paar bijdragen alvast concluderen dat ordenen, benoemen en schrijven waarschijnlijk deel zijn van onze natuur; die conclusie werd haast voelbaar gemaakt door Maartje Smits in haar verhaal over het houden van bijen en het hebben van een baby. ‘De baby zucht alsof ze zojuist na uitgebreid wikken en wegen haar standpunt heeft ingenomen.’

De bijdragen aan dit natuurthema cirkelden, kortom, rond de spanning tussen schrijven en ten diepste natuur zijn. Miek Zwamborn liet zien hoe ze de omringende natuur opzocht om juist daar te leren schrijven: de natuur ordent immers ook. Ze stapte langs de Schotse kust het water in. ‘Daar, onder de zeespiegel en ook bij laagwater wanneer veel van de wieren uit de bovenste gordel over de rotsen liggen neergevlijd, ging ik naar school.’

Te midden van al deze beschouwingen over onze verwantschap met de rest van de natuur maakte Tirza Brüggemann een lijstje van teksten die onomwonden óver de natuur gingen. Een lijstje dichters die dichtten over dieren. ‘Er wordt geblaft in de assonantie’.

Taal als materie

Wat hebben schrijvers over de actualiteit te zeggen? Ik probeerde deze zomer de grenzen open te gooien. We volgden de literatuur tot in de zwembaden, de spreekkamers van artsen, de gevangenissen, in de bijenkorf, onderwater. Het draaide hier niet om de literaire cultuur en de identiteit van de schrijver als belangrijke culturele persona, maar om de schrijver in samenhang met de wereld.

Wat had die schrijver anders te zeggen dan een jurist, een bij of een zakpijp? ‘Taal als materie’: dat was het derde, of eigenlijk het eerste, thema. Wat is literair schrijven, welk ander perspectief biedt de literatuur dan het duidelijk afgebakende journalistieke, politieke of ambtelijke perspectief? De vorm van de tekst kwam daarmee op de voorgrond te staan: het gebruik van de taal, de dans, het namen geven, het esthetisch spel.

Michael Tedja schreef een verhaal waarin hij afstand nam van de gesprekscliché’s die ons omringen en in volledige openheid op zoek ging naar een vorm. ‘Hij maakte het zichzelf onnodig moeilijk in deze tijd. Alles werd begrensd en duidelijke kaders waren vereist. Zijn beschilderde hoofd leek door de tijd ingehaald.’ Bregje Hofstede legde uit waarom ze in haar roman Oersoep voor experimenten met de vorm heeft gekozen. ‘Schrijven is worstelen met de onmacht van taal.’ Meredith Greer maakte een lijstje van boeken waarin die worsteling een eigen vorm heeft gekregen.

Zulk worstelen is, ik ben er oprecht van overtuigd, het belangrijkste actuele thema van dit moment: het besef dat taal niet in staat is de werkelijkheid definitief te beschrijven. Het digitale tijdperk gaat ervan uit dat het wel kan, dat je met data en formats greep krijgt op alles. Maar literaire auteurs weten beter dan wie dan ook dat je de chaos nooit volledig kunt ordenen en dat het individuele levenslot zich aan je greep onttrekt.

Sander Kollaard noemde zijn essay niet voor niets De literaire chaoskampf. ‘Schrijven is zoeken naar vorm in vormeloosheid.’ De hele zomer bleef ik rondlopen met een zin uit dat stuk. ‘Literatuur is nog een van de weinige onderwerpen waar ik het zonder sarcasme over kan hebben – zonder intellectuele gêne.’ Ik herkende het. Te midden van alle simplisme leert alleen de literatuur nog dat niets simpel is. Je denkt dat de wereld eenvoudig geordend is, maar wat je werkelijk krijgt is een gedicht.

Niet dat de literatuur zelf een goed beeld geeft van de werkelijkheid. Taal is leugenachtig, ook de taal van de schrijver, alleen weet de betere schrijver dat persoonlijk donders goed. Pauline Slot maakte duidelijk dat je wel moet liegen als je over de wereld schrijft, omdat anders niemand je wil lezen. ‘Als lezers willen we best iets van andermans moeilijkheden meebeleven - zonder obstakels geen verhaal - maar wel binnen grenzen: we hebben onze eigen levens al om te dragen.’

Bij P. F. Thomése wist je als lezer helemaal niet meer wie er in het verhaal nu aan het fabuleren was geslagen. ‘In een verhaal is alleen de taal reëel.’ En in de Amsterdamnocturne van J.Z. Herrenberg kon je bijna fysiek meemaken hoe de schrijver de chaos met taal te lijf ging. ‘Sokken en lakens en slipjes in sneeuwwit gelid aan de lijn, toet het ons een joviale groet, met zijn simpele kiel een hemelsbreed V-teken schrijvend, weids ontploken zogwieken die ten slotte klokkend op de stenen reven teloorspatten.’

Anja Sicking schreef een verhaal over het schrijfproces: hoe je de chaos ferm tegemoet moet treden met schriftjes en hoe je je in de vorm kunt laten leiden door de schrijvers die je voorgingen, ‘alsof ik een Tsjechov was, een Woolf en niet een Sickinkje’.

Kortom, de zomer bleek te gaan over wolven en wieren en vooral over schrijven. Het was een leerzaam gastshoofdredacteurschap, waarvoor ik het ILFU uitermate dankbaar ben. En de allermeeste dank ben ik verschuldigd aan de schrijvers, die nadachten en schreven terwijl ze nog examens moest afnemen, tenten uitproberen, interviews geven, kinderen opvoeden en hun been in het gips laten zetten.

Ik ben dankbaar voor de kans om zomaar gedichten te kunnen bestellen bij Sofie Verdoodt. ‘Iemand gaf wrokkig de peper door.’ Ik ben verheugd dat Bibi Dumon Tak onverwacht een nieuwe vorm voor zichzelf vond in een verhaal over gierzwaluwen, dat komende week verschijnt. ‘We zijn één vogel onder één hemel.’

Ik neem al met al blijmoedig afscheid van het ILFU en van u en ik doe dat graag met het opgewekte nummer van Whispering Sons dat Jacob Groot besprak in zijn aflevering van het Songbook.

Goede zomer!

'Is dát literatuur?' – Christine Otten geeft schrijfles in een gevangenis

De lucht heeft tanden vandaag – een verhaal van Bibi Dumon Tak

Kelder – een verhaal van Michael Tedja

ILFU Songbook: 'Walking, Flying' van Whispering Sons

Uitsterfelijke namen – een gedicht van Idwer de la Parra, geïnterpreteerd door Lisa Doeland

Om de natuur echt te laten spreken moeten we die natuur in – een essay van Miek Zwamborn

Dichter bij de zorg: 9 literaire werken over artsen en patiënten

De maag van de zakpijp – Mariken Heitman over herkenning en verwantschap in de natuur

Zomergedichten van Sofie Verdoodt

4 literaire werken waarin dierentalen worden onderzocht

Volk in losse tros – een verhaal van Maartje Smits

Het zevende schrift – een verhaal van Anja Sicking

Taal en recht: 6 literaire teksten met bruikbare inzichten voor juristen

De gewonde schrijver – Pauline Slot over lijden op papier

De literaire chaoskampf – een essay van Sander Kollaard

Hoe literatuur leerzaam kan zijn voor sporters: 7 leestips van Femke Heemskerk

Amsterdamnocturne – een verhaal van J. Z. Herrenberg

7 werken met typografische experimenten: tips van Meredith Greer

Schrijven is worstelen met de onmacht van taal – een stuk van Bregje Hofstede